donderdag 1 juli 2021

op naar de zestig 258


Af en toe maak ik deze denkoefening: hoe zal men, als er dan nog een ‘men’ is tenminste, binnen een paar duizend jaar aankijken tegen de tegen dan allang verzonken beschaving waarin wij, nú, het genoegen hebben te leven? Hoe zal men de restanten ervan, de ruïnes, interpreteren? Wat zal men voelen bij de talloze uit quasi onvergankelijke materialen bestaande sporen, de voorwerpen en constructies waarvan men de zin niet meer kan achterhalen? De natuur neemt het na ons over, dat is zeker want de natuur is het omvattende. Maar wat blijft er over? Wat zal daarvan de zin zijn?

210626