Aan de overkant was een bos, echt een pikdonker bos van
slanke, zwarte dennen, taps toelopend alsof er allemaal kerktorens stonden …
Toen we terugliepen zagen we pas hoe groot het grasland was … minstens
driehonderd meter, tot aan de spoorlijn. In de dichte boomkruinen hingen
gekleurde ballen, ik kon niet tellen hoeveel het er waren. Groen, rood, geel en
rond.
Lojze Kovačič, De nieuwkomers I, 59