zondag 26 februari 2017

driekleur 291



De lappen die boven mijn hoofd over de stokken hingen, waren geel en gevlekt, en ze roken bepaald niet naar lelietjes-van-dalen. Hier, vanaf die ongewone kachel, kon ik de kamer pas goed bekijken. Uit de barsten in het witte pleisterwerk staken zwarte, stro-achtige stengels. In de hoek boven tantes bed, onder het kruis, waar in een rood vaasje een lichtje brandde, hingen twee donkergekleurde prentjes: een man en een vrouw … ik kende ze uit de kerk … ze wezen op hun naakte borst met daarin een rood, bloedend hart waaruit een vlam kronkelde en licht straalde, maar waarin een zwaard en een doornenkroon waren gestoken.

Lojze Kovačič, De nieuwkomers I, 52