Dat parlementen vooral een symbolische functie hebben, waarbij
wij de indruk moet krijgen dat we in zoiets als een democratie leven, is een
stilaan wijdverbreid vermoeden. Maar de – talrijke! – zitjes moeten gevuld en
het is zeer begrijpelijk dat het kruim der natie zich hierdoor niet bijzonder
aangesproken voelt. In de ondernemingen, waar de macht zich wél concentreert,
valt nu eenmaal méér te verdienen en je kunt het bollebozen niet kwalijk nemen
dat ze dáár hun brood op de plank gaan zoeken. Het gevolg is natuurlijk wel dat
de goegemeente niet langer door zijn beste krachten wordt vertegenwoordigd –
ja, we moeten niet uitsluiten dat onze parlementen worden bevolkt door de
tweede of zelfs derde garnituur. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat deze
buiksprekende stempoppetjes instructies behoeven. Daar is, wat mij betreft,
zelfs niets mis mee.
Gisteren lekte er zo’n ‘debatfiche’ uit. Vanuit de partijtop
krijgen de N-VA-mandatarissen instructies met betrekking tot hoe zij zich over
de nieuwe president van de VS mogen en moeten en vooral niet mogen uitlaten. Hen wordt gevraagd om zich bij elk nieuw incident
te onthouden van commentaar tot er een richtlijn van bovenaf komt op basis van
het materiaal dat de studiediensten hebben verzameld. Dat lijkt logisch. Er mag
bovendien enkel inhoudelijk commentaar worden geleverd op trumpismen voor zover die óns aangaan. Dat lijkt aanvaardbaar. Maar
er wordt toch meteen aangeraden om zich meer te concentreren op de stijl dan op
de inhoud: ‘Vooral focussen op stijl en impulsiviteit die zorgt voor
instabiliteit en onzekerheid’.
De debatfiche geeft ook strategische richtlijnen met het oog
op binnenlandse doeleinden. Zwijg over Trump, luidt de boodschap, maar neem
toch maar de gelegenheid te baat om de ‘linkse hypocrisie’ te hekelen. Dat deze
richtlijn is uitgelekt, mag dan al vervelend zijn voor de N-VA, maar eigenlijk
is er ook hier niets aan de hand: andere partijen zullen ook wel strategische richtlijnen
hanteren, en bij strategie hoort nu eenmaal dat je de tegenstander zoveel
mogelijk moet proberen te verzwakken.
Dat is dus allemaal het probleem niet. Jan Jambon had
gisterenavond bij De Afspraak bijgevolg niet de minste moeite om kritiek op de debatfiche
weg te wuiven. Maar hij werd dan ook niet aangesproken op dat ene punt waarop
hij volgens mij nu net wél had moeten aangesproken worden: het absolute dedain
waarmee in de partijrichtlijn over de pers wordt gesproken.
Kijk, de democratie die wij allemaal zo hoog in het vaandel
voeren, bestaat uit drie, sommigen zeggen vier pijlers. Wetgevende, uitvoerende
en rechterlijke macht, en de vierde pijler zou dan de media zijn: op basis van
vrije meningsuiting en onafhankelijkheid – zowel ideologisch als commercieel – moet
de pers het beleid voeden én controleren. A
fair deal. Natuurlijk is deze constructie maar een ideaal. We weten
allemaal dat de relatie tussen bijvoorbeeld wetgevende en uitvoerende macht
niet altijd op wieltjes loopt. Het parlement is voor de regering meer een blok
aan het been dan wat anders. Ministers slagen er niet altijd in om hun
minachting voor de gekozenen des volks onder stoelen of banken te stoppen. En
wat de politiek van het ‘wereldvreemde’ gerecht denkt, sijpelt soms ook al eens
door.
Maar er zit ook ten aanzien van de vierde pijler zand in de
machine.
Want wat staat er nog meer in die debatfiche? De
N-VA-mandatarissen krijgen de instructie, na Trumps zoveelste ‘controversiële
communicatie’ en nadat hierover ‘het mediacircus en de verontwaardigingsindustrie’
op gang zijn gekomen, om hun klep te houden. Journalisten die om reacties
vragen, dienen, in afwachting van het officiële partijstandpunt, te worden ‘afgewimpeld’.
Ik stoor mij aan dat taalgebruik. ‘Mediacircus’. ‘Verontwaardigingsindustrie’.
‘Afwimpelen’. Dat getuigt van een schrikbarend en in mijn ogen werkelijk
weerzinwekkend dedain. De pers is iets wat je gebruikt. De pers moet je bespelen.
Wij spelen het deuntje, de ratten zullen wel volgen.
Je zou toch denken dat die pers dat niet zomaar over zich laat gaan. Dat ze voor zichzelf zou opkomen. Dat ze toch minstens een vraag zou stellen naar de algemene houding van die partij ten aanzien van de functie van de journalistiek in een democratisch bestel.
Ik heb geen enkele journalist die vraag horen stellen.