Marcels
onweerstaanbare aandrang om bij de meisjes te vertoeven, doet hem zijn
vriendschappen verwaarlozen. Hij probeert dat te vergoelijken door de waarde van
vriendschap neer te halen. Hij heeft het over ‘de plicht om voor zichzelf te
leven’ – en de vriendschap is une
dispense de ce devoir, une abdication de soi (906:43-907:1) omdat zij opgaat
in een eindeloos oppervlakkig gebabbel, qui
ne nous donne rien à acquérir (907:3). Daar staat de voyage de découvertes dans les profondeurs (907:14-15) tegenover,
iets wat enkel voor de kunstenaar lijkt te zijn weggelegd en blijkbaar ook voor
de flierefluiter die een volatiel contact met meisjes hoger inschat dan de
geneugten van onwankelbare vriendschappen. En aangezien Marcel ervan overtuigd
is geen kunstenaar te zijn (j’étais
convaincu depuis longtemps que je ne le serais jamais (906:41-42)), lijkt het
erop dat enkel de meisjes hem tot diepgang zullen kunnen brengen. Immers, de
vriendschap is gebaseerd op le mensonge
qui cherche à nous faire croire que nous ne sommes pas irrémédiablement seuls
(908:1-2). Die fundamentele eenzaamheid wordt wél verzacht wanneer je hengelt
naar de aandacht van kwetterende meisjes (leur
pépiement (908:13); le gazouillis 908:33))
en genoegen schept in de individualiteit en door familie en geboortegrond gekleurde
stemgeluiden, die, meer dan de inhoudelijke voeding die door een Mme de
Villeparisis of een Saint-Loup in het kader van een vriendschappelijke entente kunnen
worden gegarandeerd, zorgen voor flots de
bonheur (910:34-36).
Hier
wordt toch een vreemde kronkel uitgezet. Marcel, die tot hiertoe veel aandacht
had voor vriendschappen, en voor de erkenning die hij van die vrienden kon
krijgen, blijkt nu opeens bereid om, in naam van een schimmig ideaal van
zelfverwerkelijking en een kunstenaarsideaal waarvan hij zegt dat het voor hem
onbereikbaar is, de kwinkelerende meisjes te prioritiseren. Daar formuleer ik twee
bedenkingen bij. Ten eerste is er de onderliggende gedachte dat
zelfverwerkelijking méér gediend wordt door erotisch geladen connecties dan
door onlijfelijke vriendschappen. Ten tweede is die opmerking over het
onbereikbaar geachte kunstenaarschap uitermate belangrijk in het licht van de
hele Recherche, waarin nu net de ontdekking
en zelfontplooiing van het kunstenaarschap centraal staan.
Wat
er ook van zij, Marcel onderwerpt zich aan de benevelende invloed van Albertine,
Andrée, Rosemonde en de andere meisjes, wier weldadige invloed hij vergelijkt
met deze die un convalescent (910:39)
in een bloementuin ervaart. (Een convalescent
is iemand die geneest of herstelt van iets, wat meteen de vraag oproept aan
welke ziekte deze zieke dan wel mag geleden hebben.) Als een vlinder fladdert Marcel
in zijn meisjestuin van de ene naar de andere bloem. De charmes van het ene wicht
moeten hem van zijn begeerte naar een ander genezen. Parfois une gentille attention de telle out elle éveillait
en moi d’amples vibrations qui éloignaient pour un temps le désir des autres. (911:9-11).
Een van die attenties wordt hem door Albertine verschaft in de vorm van een
briefje met daarop de boodschap « Je vous
aime bien. » (911:18)
Albertine toont nu aan de anderen een brief van Gisèle, waarin de naar
Parijs teruggekeerde examinanda de onderwerpen bespreekt die haar, voor haar
eindexamen, waren voorgelegd: ze had mogen kiezen tussen Racine en Mme de
Sévigné. Het werd Racine, en Gisèle had Sofocles een brief naar de dramaturg laten
schrijven pour le consoler de l’insuccès
d’Athalie (911:31). Albertine
leest Gisèles werkstukje voor. Dat kan bij de toehoorders op bewondering
rekenen, maar Andrée veroorlooft zich wel enige amendementen te suggereren. Sofocles’
aanspreking zit al fout; er wordt geen rekening gehouden met het feit dat beide
heren een andere godsdienst aanhangen; de brief had kunnen gelardeerd zijn met
opmerkingen van eigentijdse critici, onder meer Sainte-Beuve. Marcel hoort het
aan, maar wanneer Andrée haar – voor de vuist gedebiteerde! – rekwisitoor heeft
afgerond, besluit hij toch dat Albertines briefje met de eenvoudige
sympathiebetuiging de doorslag geeft: je
me disais que c’était avec elle que j’aurais mon roman (915:13-14).
De vertaalster heeft het over een ‘romance’ – maar daarin gaat, denk ik,
de ongetwijfeld gewilde dubbelzinnigheid van het woord roman verloren: wat Marcel beoogt is, evenzeer als een avontuur in
de werkelijkheid, een geschreven en dus verzonnen affaire. De dubbelzinnigheid –
wordt de romance nu werkelijkheid of fictie? – is essentieel.
De
vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.