Achter de twee raampjes scheen de zon … zo’n schitterend, helder
licht had ik op deze wereld nog nooit gezien, dat kon alleen in de buurt van
Afrika … maar achter het derde raampje strekten zich lange, vochtige, bijna
zwarte schaduwen uit. Ik zag bomen, heldergroen gras, bloemen … klein, groot,
in verschillende, frisse kleuren. Ook de twee prentjes boven het kleine kruis,
met Jezus en Maria die op hun bloedende harten wezen, hingen er nog, maar ze
leken donkerder dan gisteravond, ook al brandde het rode lichtje nog steeds …
O, eindelijk was ik hier! … Ik had het alleen een beetje koud en ik rook een
weeïge, zure lucht. Misschien kwam het door mijn tante … Gisela werd wakker en
mama begon op de zak met maïsbladeren te bewegen. Ook tante werd wakker, ze
kroop uit haar smalle bed … ze sliep in een lang, blauw hemd, als van een non,
met kleine kruisjes. Als ze rechtop stond, was ze niet groot. Alleen haar neus
stak ver naar voren. Ze had haar benen dik omwikkeld met gele lappen.
Lojze Kovačič, De nieuwkomers I, 53