I:895-906
Marcel maakt graag uitstapjes met de bloesemende meisjes. Hij acht het
nodig om daarbij goed aangekleed aan te treden, liefst voorzien van een
verzorgde picknick. Beide toebereidselen vormen een taak voor Françoise, die
het niet nalaat om hierover knorrig te doen: Marcel is te slordig met zijn
kleren, en de meisjes zouden volgens haar toch ook wel voor proviand kunnen
zorgen.
Marcel heeft bij die uitstapjes een voorkeur voor slecht weer omdat hij
liever geen badgasten aantreft op de plekken die hij een bezoek waardig acht.
Pas dan kan hij, vooral in de zeezichten, iets voorwereldlijks en tijdloos aanschouwen:
le flot immémorial qui déroulait déjà sa
vie mystérieuse avant l’apparition de l’espèce humaine (‘de onheuglijke golfslag’;
902:19-21).
Maar Elstir heeft hem tot andere inzichten gebracht door hem te wijzen
op de meerwaarde die les effets de soleil
(897:31) aan bepaalde kleurrijke taferelen, zoals paardenrennen of
regatta’s, kunnen verlenen. Deze instructie gaat zelfs gepaard met een
uitweiding over bepaalde door Carpaccio geborstelde Venetiaanse taferelen en
over het witte parasolletje van een zekere Mademoiselle Léa bij de rennen. Wanneer
Marcel, die zoals we inmiddels al weten voor esthetische kwesties een
bijzondere belangstelling heeft, vraagt wat dan precies dat parasolletje zo
precieus maakt, lijkt Elstir niet zoveel te kunnen antwoorden. Het parasolletje
was, aldus Elstir, tout petit, tout rond,
comme un parasol chinois
(900:9). Dat is toch een wat onbevredigende verantwoording in de mond van iemand
die homme d’un goût difficile et exquis (900:11)
is en voor wie het verschil tussen mooi en lelijk ligt dans un rien qui était tout (900:12).
Het
gesprek met Elstir neemt een nieuwe wending, het gaat nu over kerken en
kathedralen. Je hebt de kerk van Balbec, die op une grande falaise (901:4) lijkt, maar je hebt omgekeerd ook
rotswanden, bijvoorbeeld die bij Les Creuniers, waarin je, zeker bij zonnig
weer, wanneer het spel van licht en schaduwen scherpe contouren tekenen,
kathedralen kunt herkennen. Marcel beseft overigens dat hij al vele keren bij
Les Creuniers is geweest, zonder daar ook maar iets architecturaals in de
rotswanden te hebben gezien.
Om
maar te zeggen: na Elstirs pleidooi voor fel zonlicht en het spel der schaduwen
herziet Marcel zijn voorkeur voor slecht weer: j’espérais que le temps serait assez favorable pour voir du haut de la
falaise les mêmes ombres bleues que dans le tableau d’Elstir (902:30-32).
Voortaan wil hij niet in de natuur uitsluitend op zoek gaan naar une vie antérieure à l’apparition de l’homme
(902:35-36). Neen, hij wil ook de schoonheid zien van de strandmode, de
bewegingen van de jockeys, de witte glinstering van een ver op zee onder een
dramatisch zwerk voorbijzeilend jacht.
Wanneer
Marcel op zijn tochten met Albertine de zusjes van Bloch tegenkomt, doet Albertine
geen moeite om het antisemitisme dat ze van huis uit heeft meegekregen te
verhullen. De alinea waarin dit ter sprake komt, valt wat buiten het betoog
over Marcels esthetische ommezwaai van een voorkeur voor landschappen zonder
naar een voorkeur voor landschappen mét mensen. Wel dient genoteerd dat in deze
alinea de al door Elstir omwille van haar parasolletje vermelde Mademoiselle
Léa nog eens ter sprake wordt gebracht, omdat een van de nichtjes van de zusjes
Bloch voor haar een grote bewondering aan de dag legt, hoewel – of misschien
juist omwille van het feit dat – son goût
ne passait pas pour porter surtout du côté des messieurs (‘wier voorkeur
heette niet uit te gaan naar heren’; 903:39-40). Sappho zal in de Recherche nog een grote rol spelen.
Picknicken doet Marcel samen met de meisjes in een van de talrijke
herbergen die de streek rijk is, of boven op de kliffen die uitzicht bieden op zowel
de zee als het binnenland. En na het verorberen van sandwiches en taartjes die
voor Marcel de geest van Combray met zich meevoeren, brengt Marcel de meisjes
aan het lachen of spelen ze kinderlijke spelletjes die hem zich oud doen
voelen. Want ja, hij ziet in hun jeugdige en beweeglijke trekken al de latere
verharding en verstarring gloren die, door toedoen van les luttes de l’existence (903:3), hun gezichten van alle
aantrekkelijkheid zal beroven. Inderdaad: il
est si court, ce matin radieux… (905:30)
De
vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.