dinsdag 21 februari 2017

geen verloren tijd 107


I:895-906

Marcel maakt graag uitstapjes met de bloesemende meisjes. Hij acht het nodig om daarbij goed aangekleed aan te treden, liefst voorzien van een verzorgde picknick. Beide toebereidselen vormen een taak voor Françoise, die het niet nalaat om hierover knorrig te doen: Marcel is te slordig met zijn kleren, en de meisjes zouden volgens haar toch ook wel voor proviand kunnen zorgen.

Marcel heeft bij die uitstapjes een voorkeur voor slecht weer omdat hij liever geen badgasten aantreft op de plekken die hij een bezoek waardig acht. Pas dan kan hij, vooral in de zeezichten, iets voorwereldlijks en tijdloos aanschouwen: le flot immémorial qui déroulait déjà sa vie mystérieuse avant l’apparition de l’espèce humaine (‘de onheuglijke golfslag’; 902:19-21).

Maar Elstir heeft hem tot andere inzichten gebracht door hem te wijzen op de meerwaarde die les effets de soleil (897:31) aan bepaalde kleurrijke taferelen, zoals paardenrennen of regatta’s, kunnen verlenen. Deze instructie gaat zelfs gepaard met een uitweiding over bepaalde door Carpaccio geborstelde Venetiaanse taferelen en over het witte parasolletje van een zekere Mademoiselle Léa bij de rennen. Wanneer Marcel, die zoals we inmiddels al weten voor esthetische kwesties een bijzondere belangstelling heeft, vraagt wat dan precies dat parasolletje zo precieus maakt, lijkt Elstir niet zoveel te kunnen antwoorden. Het parasolletje was, aldus Elstir, tout petit, tout rond, comme un parasol chinois (900:9). Dat is toch een wat onbevredigende verantwoording in de mond van iemand die homme d’un goût difficile et exquis (900:11) is en voor wie het verschil tussen mooi en lelijk ligt dans un rien qui était tout (900:12).

Het gesprek met Elstir neemt een nieuwe wending, het gaat nu over kerken en kathedralen. Je hebt de kerk van Balbec, die op une grande falaise (901:4) lijkt, maar je hebt omgekeerd ook rotswanden, bijvoorbeeld die bij Les Creuniers, waarin je, zeker bij zonnig weer, wanneer het spel van licht en schaduwen scherpe contouren tekenen, kathedralen kunt herkennen. Marcel beseft overigens dat hij al vele keren bij Les Creuniers is geweest, zonder daar ook maar iets architecturaals in de rotswanden te hebben gezien.

Om maar te zeggen: na Elstirs pleidooi voor fel zonlicht en het spel der schaduwen herziet Marcel zijn voorkeur voor slecht weer: j’espérais que le temps serait assez favorable pour voir du haut de la falaise les mêmes ombres bleues que dans le tableau d’Elstir (902:30-32). Voortaan wil hij niet in de natuur uitsluitend op zoek gaan naar une vie antérieure à l’apparition de l’homme (902:35-36). Neen, hij wil ook de schoonheid zien van de strandmode, de bewegingen van de jockeys, de witte glinstering van een ver op zee onder een dramatisch zwerk voorbijzeilend jacht.

Wanneer Marcel op zijn tochten met Albertine de zusjes van Bloch tegenkomt, doet Albertine geen moeite om het antisemitisme dat ze van huis uit heeft meegekregen te verhullen. De alinea waarin dit ter sprake komt, valt wat buiten het betoog over Marcels esthetische ommezwaai van een voorkeur voor landschappen zonder naar een voorkeur voor landschappen mét mensen. Wel dient genoteerd dat in deze alinea de al door Elstir omwille van haar parasolletje vermelde Mademoiselle Léa nog eens ter sprake wordt gebracht, omdat een van de nichtjes van de zusjes Bloch voor haar een grote bewondering aan de dag legt, hoewel – of misschien juist omwille van het feit dat – son goût ne passait pas pour porter surtout du côté des messieurs (‘wier voorkeur heette niet uit te gaan naar heren’; 903:39-40). Sappho zal in de Recherche nog een grote rol spelen.

Picknicken doet Marcel samen met de meisjes in een van de talrijke herbergen die de streek rijk is, of boven op de kliffen die uitzicht bieden op zowel de zee als het binnenland. En na het verorberen van sandwiches en taartjes die voor Marcel de geest van Combray met zich meevoeren, brengt Marcel de meisjes aan het lachen of spelen ze kinderlijke spelletjes die hem zich oud doen voelen. Want ja, hij ziet in hun jeugdige en beweeglijke trekken al de latere verharding en verstarring gloren die, door toedoen van les luttes de l’existence (903:3), hun gezichten van alle aantrekkelijkheid zal beroven. Inderdaad: il est si court, ce matin radieux… (905:30)


De vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.