woensdag 3 november 2010
terugblik 51 (762/1000)
Stel: je krijgt als freelance fotograaf van de lokale krant de opdracht om het afbreken van de kermis, in casu de Brugse Meifoor, in beeld te brengen. Je trekt naar het Albert I-park tussen Zand en station. Je zoekt naar beelden om je onderwerp zo goed mogelijk te illustreren: een kraan haalt een deel uit het reuzenrad als een partje uit een taart, een foorkramer plooit een zeil op, de uitbater van de botsauto’s – dezelfde man, tatoeage in de nek, die gisterenavond nog achter het raampje van zijn loketje de jetons distribueerde aan woekertarief; nu duwt hij een van zijn karretjes op een oplegger. Dat zijn de min of meer voorspelbare invullingen van de opdracht. Dat kun je je op voorhand inbeelden. Maar met een beeld als dit kun je dat niet. Dat is het mooie aan de werkelijkheid: haar onvoorspelbaarheid. De werkelijkheid gooit op onnavolgbare wijze attributen door elkaar, zoals een croupier op volstrekt onnaspeurbare wijze de kaarten schudt waarvan jouw geluk afhangt – en kijk, daar ligt de kop van een onthoofde giraf uit een of andere paardjesmolen en zeg nu eerlijk, wat had er beter het opbreken van de Meifoor in beeld kunnen brengen?