maandag 22 november 2010

microficties 11

Polyandrie

Ik zou gelukkig willen zijn als in een feeërie, weggaan, alles achter me laten, vervluchtigen als een rookwolkje. Maar ik ben caissière in een supermarkt, ook al heb ik een diploma sociologie op mijn palmares en drie jaar stage in het kader van een onderzoek naar polyandrie. Ik speel de rol van een beestje dat nauwelijks beter gedresseerd is dan een muildier, te midden van koopwaar al even lelijk als uitwerpselen, en van consumenten die rondlopen in kleren die ze in een souterrain hebben gekocht en die hen omhullen als waren ze liters roséwijn, kilo’s detergenten, hompen bloedrode rosbief. En de collega’s? We verafschuwen elkaar.

– Om ons verval beter te bezegelen.

Denk maar niet dat de loontrekkers gelukkig mogen zijn buiten de werkuren. Als ik naar huis ga lachen de gozers van de appartemententoren me uit, ik werk m’n portie calorieën naar binnen met de appetijt van een teef, en ik kruip in bed zodat ik m’n zwaarlijvigheid niet meer moet aanschouwen. Om mezelf de illusie te gunnen dat ik een intiem moment beleef, kijk ik televisie in het donker. Ik zou liever minnaars hebben, of echtgenoten, dan al die venten te moeten begluren die in mijn dromen de grootste moeite zouden hebben om me te neuken omdat ze te veel zouden moeten zwoegen om m’n kut te vinden onder de vetkussens van mijn uitpuilende buik.

– Ik haat mezelf niet.

Maar in mijn plaats zou u toch ook liever een vrolijk meisje willen zijn, slank, deel uitmakend van het hogere kader in een luchtvaartmaatschappij, altijd op weekend naar Mamounia, overladen met mooie gewaden en poen.

– Als je van seksuele misère houdt.

Zozeer dat ik de indruk krijg dat het er nog op zal uitdraaien dat uw vingers zullen verslijten als gommen. Maar u hebt meer geluk dan ik. U frequenteert misschien lieden die zich vergelijken met de doden en uit hun kloppend hart ijdelheid puren, gemartelden die nog in leven willen blijven, ook al heeft men hun beide armen en kloten afgesneden. Tenzij u zelf niet meer dan een hoofd bent dat is ondergedompeld in de vloeibare stikstof, steeds paraat om op een verongelukte te worden geschroefd en daar opnieuw dienst te doen.

– Op zondagochtenden kijk ik door het venster naar het kanaal.

Ik tel de aken maar dat verstrooit me niet. Om elf uur belt een vriendin me op om onze afspraak in het museum voor beschilderde zijde te annuleren. Ik heb de moed niet om me op te maken en aan te kleden en er alleen op uit te trekken. Ik ga opnieuw liggen, temidden van m’n vetlagen. Ik ben noch dolgelukkig noch tevreden. Mijn eenzaamheid is geen excuus.

– Ik weet dat het mijn plicht is het geluk te vinden.


Régis Jauffret, Microfictions, 753-754 – mijn vertaling