Ze heeft pikzwart haar, welgevormde botten. Iets van een gouden glans op haar huid, geglaceerd zou het woord kunnen zijn. Wat het felrode hemdjurkje betreft, dat is misschien niet het kledingstuk dat ze zou hebben gekozen als ze vreemd mannelijk gezelschap in de wasserette had verwacht om elf uur ’s ochtends op een doordeweekse dag.
J.M. Coetzee, Dagboek van een slecht jaar, 12