In dat licht [dag 892 – 100124 – zondag] kun je begrijpen waarom Austerlitz een min of meer open einde heeft. Of open einden, want er zijn dus, matroesjkagewijs, meerdere verhaallijnen. De ik-verteller komt opnieuw in Breendonk aan en het is niet duidelijk wat er verder met hem te gebeuren staat. Ook het verdere lot van hoofd-‘personage’ Austerlitz, wiens belangrijkste rol die van verteller is geweest, wordt niet nader toegelicht. En bovendien is er het gegeven dat we nu wel – voor zover dat naspeurbaar is in het geval van iemand die in de nazimachine is vermalen – weten wat er met Austerlitz’ moeder is gebeurd, maar de verdwijning van de vader wordt nadrukkelijk niet ontrafeld. Zijn spoor eindigt ergens in de Pyreneeën. We kunnen ervan uitgaan dat het een doodlopend spoor is maar dat is niet zeker. Zolang het lijk niet is geborgen, kan het rouwproces geen aanvang kennen.
Met dat alles kun je stellen dat het uitdrukkelijk niet afronden van verhalen zélf een thema is. Of een motief. Het leven, en dus ook het vertelde leven, heeft helemaal niet het begin, midden en slot dat wij geneigd zijn het toe te dichten. Het is en blijft chaotisch. Elke structurering is een romantische of romantiserende benadering. Het blijft een benadering, het kan geen inname of verovering zijn. De vestingmetafoor krijgt een nieuwe, diepere invulling. We zijn altijd gedoemd tot afschampen, we schieten altijd aan ons doel voorbij.
En dan lees ik toevallig dezer dagen, in een boek met interviews met Gerard Reve, de volgende passage:
[overschrijven 132]
Het gesprek nam een beschouwelijke wending. Een tweede fles wijn werd aangebroken. ‘Alles in een mensenleven is altijd net te laat, net ernaast, net aan de verkeerde persoon gericht,’ overpeinsde Reve. ‘Het hele leven is gebarsten, verbrokkeld, onafgerond. Later, als je het op lange afstand van de tijd bekijkt, vereenvoudigt het patroon. Als een heleboel in de vergetelheid is geraakt, krijg je een geromantiseerde geschiedschrijving. Schopenhauer schrijft dat ook: er is een zekere doelmatigheid, zinvolheid in het schijnbaar chaotische lot van de enkeling. Je ontdekt toch orde in ongeregelde periodes van dadenloosheid, van jezelf in de weg staan.’
Tom Rooduijn, Revelaties, 65-66
[overschrijven 132]
Het gesprek nam een beschouwelijke wending. Een tweede fles wijn werd aangebroken. ‘Alles in een mensenleven is altijd net te laat, net ernaast, net aan de verkeerde persoon gericht,’ overpeinsde Reve. ‘Het hele leven is gebarsten, verbrokkeld, onafgerond. Later, als je het op lange afstand van de tijd bekijkt, vereenvoudigt het patroon. Als een heleboel in de vergetelheid is geraakt, krijg je een geromantiseerde geschiedschrijving. Schopenhauer schrijft dat ook: er is een zekere doelmatigheid, zinvolheid in het schijnbaar chaotische lot van de enkeling. Je ontdekt toch orde in ongeregelde periodes van dadenloosheid, van jezelf in de weg staan.’
Tom Rooduijn, Revelaties, 65-66