Een eindje voor de geraniumrode meisjes uit knielen, onbeholpen en vol eerbied, met donkere, ronde hoofden, de dragers in hun zachte, goudkleurige ribfluweel. Nog verder naar voren zitten de grijze, meestal gebaarde boeren met hun vreemde zwarte kurassen en hun wijde witte mouwen. En helemaal vooraan, voor iedereen zichtbaar, staat de priester in zijn witte misgewaad. Zonder enige inleiding begint hij hen toe te spreken.
D.H. Lawrence, Naar Sardinië, 140 (vertaling Erik Spinoy)