Genese
Met Baaierd is Henry Sepers (1955) niet aan zijn proefstuk toe. Hij publiceerde tussen 1993 en 2005 liefst vijf romans. Maar dichten heeft hij altijd al gedaan. Gedichten van hem verschenen eerder, nogal sporadisch, in enkele tijdschriften. Maar Baaierd is wel degelijk zijn debuutbúndel.
Iemand die al vijf romans heeft geschreven, treed je, onwillekeurig, op een ‘aangepaste’ manier tegemoet. Schroomvol, schoorvoetend. Van zo iemand kun je wel iets verwachten.
De titel van de bundel keert terug in het openingsgedicht ‘Baaierd’ van de derde cyclus, die ‘mythisch’ heet. Het is een gedicht over de oorspronkelijke chaos waaruit nieuwe dingen kunnen ontstaan. Laat ons misschien dáár beginnen – niemand zegt dat dat niet mag en hier lijkt het bovendien niet ongepast.
Als je de baaierd terugbrengt een mengelklomp
van zaden hun lompe plompe zwaarte
innerlijk strijdig in modder je roert
het droge door vocht het harde door
zacht heilige en zondaar man en
vrouw versmelt je tot amalgaam
vereencelligd in oersoep
als je de baaierd terugbrengt en de wateren
vergaderen niet langer maar verenigen
zich met uitspansel en jij roept
(nogal hysterisch)
er zij duisternis! duisternis!
dan pas valt er weer te scheppen
Als je alle onderscheiden hebt weggewerkt, alle tegenstellingen hebt ongedaan gemaakt, alle individualiteiten hebt opgeheven, en als je na een soort van omgekeerde beweging te hebben gemaakt, van licht naar duisternis in plaats van omgekeerd, als je ‘(nogal hysterisch)’ en eenzelvig bent ‘vereencelligd’ en terug in die baaierd bent gekeerd, dan kun je weer opnieuw beginnen. Schep maar op, die oersoep!
Een baaierd, leert Van Dale is, behalve een passantenhuis, een nachtasiel of een gelagkamer, ook: ‘de ongevormde elementen waaruit naar het boek Genesis de aarde is geschapen, syn. chaos’.
Maar ‘passantenhuis’ houdt in het geval van Sepers ook wel steek want Sepers reist graag en heeft al vele watertjes doorzwommen.
Van die derde cyclus, ‘mythisch’, zijn, blijkens de aantekeningen, een aantal gedichten geïnspireerd door de Metamorphosen van Ovidius. Twee tegenpolen staan al in het geciteerde openingsgedicht – ‘ het harde door / zacht’ – en dat begrippenpaar komt vaak terug: mensen die in standbeelden veranderen, die dan met mos overgroeid raken, of ze worden een boom en grijpen met hun takken naar de lucht en graven met hun wortelen in de bodem. Het zijn, als ik het me goed herinner want het is een eeuwigheid geleden dat ik Ovidius ter hand nam, ook motieven die in de Metamorphosen voorkomen, inderdaad.
Zo in ‘Daphne’:
[…]
springt de player op Pegasus briest zijn
bloedmotor scheurt hij haar achterna
over de provinciale weg
remt het meisje zo schielijk dat zij de berm
inschiet en zich daar plant voor eeuwig sluit
zij de benen achter schors kreunt haar hart
armen reiken als hemeltakken
boort de god zich in haar sterft aan haar stam
Een hilarisch accident is dat overigens want ‘de god van de polder’ die ‘in disco De Zon’ zijn oog had laten vallen op de preutse ‘blonde chick’ was eerder op de avond al op haar kuise njet gestoten.
Het fragment is, overigens, stilistisch representatief: zeer verhalend en met talloze enjambementen die het hoge prozagehalte nauwelijks vermogen te verdunnen (verdichten) en verraden dat de dichter al vijf romans in de vingers heeft en dus graag vertelt.
Sepers laat ook intelligent zijn gedichten in elkaar overgaan door motieven van het ene naar het andere mee te nemen. In ‘Erysichthon (1)’ vinden we die boom terug waarin de god van de polder zich op voor hem onverwacht aseksuele wijze heeft geboord:
Uit de bast van de boom kwam het bloed
en het bloed kwam uit god en het bloed was god
[…]
U kent dat riedeltje wel. Zijn herkomst verhoogt de ‘mythische’ impact in aanzienlijke mate. En we zijn meteen terug in Genesis, het allerprilste begin, nog vóór het begin eigenlijk, de vereencelligde oersoep waaruit de dichter, mits goed roeren en op smaak brengen, alles opnieuw kan doen ontstaan. Hoewel, de poëet heeft maar een geringe macht, ‘het moorden’ van ‘krijgers en snevers’ kan hij niet stoppen – en dan gaat het zo verder in het gedicht ‘Lampetides’:
als een pianist in de saloon niet schieten niet schieten
begeleidt de poëet het onritmische gereutel
want cultuur is commentaar is niet leven laat het leven
en nu hij zelf ter aarde stort en gaat zingen voor de schimmen
klinkt het laatste levenslied als een hymne voor de dood
Dat is dichten: niettegenstaande, toch. Of ook: ‘geen geil zonder dood’ (‘Traciaensche wijnpaepinnen vallen Orpheus aan’) maar er had ook ‘heil’ kunnen staan denk ik dan.
Over de eerste twee afdelingen dient zeker ook nog iets gezegd. In de veel toegankelijkere gedichten van de eerste cyclus ‘nostalgisch’ harkt Sepers zijn jeugdsentiment aan.
‘Verbijsterend was de naaktheid van de christelijke meisjes.’ De anekdoten die hier worden opgedist zijn in zekere zin ook ontstaansmythen en passen dus heel goed bij de lijn die in deze bundel wordt opgezet: van scratch herbeginnen. Het gaat over christelijke indoctrinatie en seksueel ontluiken, wat mooi samenkomt in de verzen over ‘[m]ijn eerste meisje’: ‘Nam ik haar mee naar huis en haar billen / werden een opengeslagen Bijbel. / Las ik haar stiekem onder de lakens.’ De vader, die al in de eerste regels de concurrentie moet dulden van de hemelvader – ‘Hij had ons zelf / gemaakt en daarom hielden we van hem. Omdat hij nooit iets / terug zei, zeiden wij hetzelfde. Zegen. Spijze. Oude wijze.’ – delft het onderspit maar kan niettemin op zoonliefs mededogen rekenen: ‘O moge mijn vader na zijn dood naar de hemel gaan / dat het geen bedrog is geweest, / zijn Boek geen leugen.’
In de amper zes gedichten tellende middencyclus ‘aride’ ten slotte bevinden we ons, de titel zegt het zelf, in de woestijn. De woestijn die overblijft, zou je kunnen denken, als al het jeugdsentiment is opgeruimd. Hier moet opnieuw iets ontstaan want de woestijn is te leeg. ‘Er is de luchtspiegeling van een sprinkhanenrace tussen / twee volkeren.’ De woestijn is zo leeg ‘dat men besluit de mode in te voeren / van de zoutpilaar’. God heeft al evengoed iets luchtspiegelingachtigs, Hij is niets meer dan ‘het kruid van onvruchtbare streken’. Hier kan misschien iets nieuws ontstaan – maar de maker moet zich bewust zijn van het contingente karakter van zijn interventies: ‘er zijn duizend andere vormen van genese’. Dat noopt tot bescheidenheid maar het maakt je ook heel vrij. Precies wat de dichter nodig heeft! Hij dient echter wel op te letten want eens benoemd komen ‘de dieren, planten, dingen’ […] niet meer / los van zichzelf’. ‘De leeuw werd gekooid in zijn leeuwheid.’
Baaierd van Henry Sepers is een dichtbundel die pas na vele lectuurbeurten zijn geheimen begint prijs te geven – en dan nog. Je zou het, enigszins gedragen, de genese van een authentiek en waardevol dichterschap kunnen noemen.
Henry Sepers
Baaierd
De Arbeiderspers, Amsterdam, 2009
59 p./ € 17,95
Deze recensie verscheen in Poëziekrant 5, 2009