vrijdag 13 november 2009

dag 808 – 091102 maandag

© Ron Chiers

Beste Hendrik,

Dank je voor de foto’s van je werk in La Louvière. Het moet indrukwekkend geweest zijn het werk in de werkelijkheid te kunnen zien en ervaren. Bepaald geen sinecure om zo’n lange en donkere gang in te vullen. Je bent daar, voor zover ik het op een foto kan beoordelen, naar mijn aanvoelen zeker in geslaagd: de fotostrip krijgt een monumentaal karakter. In de werkelijkheid moet dat a fortiori het geval zijn geweest: uitvergroting, sterke beeldtaal, kleur, verhouding tussen de kleur en het wit van de gang, het inspelen van langwerpigheden op elkaar.

Ik ga even in op enkele onderwerpen in je mail.

Ik heb lang getwijfeld of ik je wel de foto moest sturen van het werk van Evelien Hiele dat ik in Poperinge heb gezien en waarbij ik meteen had ervaren dat het ‘door jou had kunnen geschilderd geweest zijn’. (Trouwens ook de reden om de foto te maken.) Moet een buitenstaander wel wijzen op verwantschappen? Want het lijkt me niet inoffensief, niet zonder gevaar… Misschien is het beter de kunstenaar in de waan te laten dat hij als enige zijn thematiek aan het exploreren is. Misschien is het beter hem niet uit evenwicht te brengen. Want wat gaat er nu gebeuren? Nu ga jij op zoek om uit te vissen wie die Evelien Hiele is? Wat ze al heeft gemaakt? Misschien vind je dingen waarbij je je zult afvragen of ze het wel allemaal alléén kan gevonden hebben? Of misschien zal blijken dat zij vérder staat in de exploratie van jullie thema en beeldtaal? Misschien raak je daardoor ontmoedigd en heb ik zo een disproportioneel grote invloed op je uitgeoefend?

Maar misschien ook maak ik me totaal onnodig zorgen. Misschien is een kunstenaar, iemand die écht een thema uitpuurt en uitwerkt – en écht wil dan zeggen: koppig, grondig, obstinaat, autonoom –, volstrekt niet uit evenwicht te brengen door wat dan ook. Dan moet ik mij geen zorgen maken en blijft het maken en sturen van de foto wat het eigenlijk bedoelde te zijn: een kennisgeving en ook een blijk van interesse want ik kan ook bij het zien van andermans kunst aan die van jou denken.

En dan de associaties. Ik noemde eerder al Blake en Mortimer […]. Ook daar kun je je afvragen of het wel een zinvol commentaar is: verbanden leggen, associëren. Voor je het weet, stuur je de kunstenaar alweer in een bepaalde richting. Je legt hem verbanden op die voor hem irrelevant zijn. Je verengt zijn werk – alsof het slechts bij machte is om die ene connotatie op te roepen. Je herleidt het tot een connotatie, alsof het niet op zichzelf kan staan. (Om nog maar te zwijgen van het mogelijk pedante van het leggen van verbanden: zie eens hoe breed mijn culturele achtergrond is…)

Dat is allemaal weinig genereus en het moet eigenlijk het onvermogen toedekken om tot een fundamentelere commentaar te komen.

Maar misschien is dat helemaal niet nodig, een fundamentele commentaar. We raken hier aan het dilemma van hoe te reageren op kunst. En ook aan de paradox van het tentoonstellen: wat wil de kunstenaar – au fond eigenlijk een ‘autist’ – eigenlijk bereiken? Erkenning natuurlijk, dat is evident. Maar hoe moet die erkenning zich uiten? Enzovoort, enzovoort. Een heel kluwen van vragen ontstaat hier – en dat is natuurlijk al een deel van de oplossing van het probleem: dat we met het proberen op te lossen van die vragen bezig blijven, dat de kunstenaar – én de kunstbeschouwer – alweer het hunne ertoe hebben bijgedragen om dat eeuwigdurende gesprek te voeden…

Tot ziens, Hendrik, hopelijk vind je meer en betere respons.

Pascal