090303 en 090308 – Intertekstuele ervaringen bij de lectuur van Le Clézio’s Omwentelingen. Een kleine greep.
Het voortdurende contrast tussen het verloren paradijs op Mauritius en het chaotische en stedelijke heden in Nice en Londen en Mexico-Stad doet denken aan De zondvloed van Brouwers. Ook in dat boek wordt het rituele ‘dopen’ bij het voor het eerst in een mensenleven overschrijden van de evenaar gememoreerd als plaats en tijdstip waarop de breuk met de paradijselijke jeugd in de Gordel van Smaragd definitief en onomkeerbaar wordt.
‘Het was alsof hij nooit had bestaan.’ Een schijnbaar achteloos op bladzijde 131 achtergelaten zinnetje, dat diep kerft. Het gaat over een jongen die in een zinloze oorlog is gestorven. Deze angst voor het niet-bestaan-hebben doet mij denken aan enkele passages in Siri Hustvedts Het verdriet van een Amerikaan.
Ergens in het boek volgt het hoofdpersonage mensen in de stad. Gewoon, bij wijze van spel, doelloos. Het doet mij denken aan Sofie Calles experimenten in Venetië, maar ook aan een spel dat Philip Roth een van zijn personages in Het complot tegen Amerika laat spelen.
En op bladzijde 164 in Omwentelingen is er sprake van een passagier op een bootje die wordt getroffen door vliegende vissen – daar moest ik uiteraard denken aan Het leven van Pi. Vreemd toch, hoe je heel je lezende leven lang nooit iets leest over vliegende vissen die een mens op een bootje belagen, en dan ineens twee keer vlak na elkaar.