Beste Hendrik,
Toen je hier in oktober was voor mijn verjaardag schonk je me het boek Naar Sardinië van D.H. Lawrence. Ik heb de gewoonte boeken die ik cadeau heb gekregen te lezen, dus hoor je hier wat ik ervan vond.
Ik kan je zeggen, Hendrik, dat als ik ooit naar dat eiland trek, het niet door toedoen van D.H. zal zijn. Als je verwacht dat je in tweehonderd bladzijden de landschappelijke pracht en de stedelijke levendigheid en de volkseigenheid van het Sardinië anno 1921 zullen worden voorgeschoteld door middel van scherpe observaties, lyrische beschrijvingen en zorgvuldig weergegeven anekdotes, dan ben je eraan voor de moeite. Ja, af en toe slaagt Lawrence daar wel in en er staan dan ook enkele levendige conversaties in het boek, en hier en daar een mooi verhaaltje – en heel af en toe tovert hij je een Sardisch landschap voor de geest, maar het is toch… de knorrigheid die overheerst.
Hendrik, ik las zelden een boek waarin de auteur zo potsierlijk vóór zijn onderwerp is gaan staan en het daardoor aan de zichtbaarheid onttrekt. Het is… ergerlijk. Het is… hemeltergend. Voortdurend loopt die man te mekkeren. Over de kwaliteit van het eten, over de onbetrouwbaarheid van de Italianen, over de lange wachttijden, enzovoort… Hij mekkert zo hard dat het niet fraai meer is – en dat bedoel ik letterlijk. Lawrence maakt van een land dat in die tijd onvoorstelbaar mooi moet zijn geweest een grauw oord vol ontevredenheid en ongemak.
‘Het romantische, poëtische, cipres-en-sinaasappelboom-Italië bestaat niet meer.’ Inderdaad, op die manier zeker niet. Lawrence stelt zich aan als een verwende, op zijn comfort gestelde westerling die een exotische bestemming aandoet en zich daar ergert aan het feit dat de autochtonen niet zijn niveau van ‘beschaving’ hebben. Het doet je vreemd opkijken wanneer hij dan ergens op het eind van zijn reis schrijft: ‘Italianen vinden het heerlijk om iets in de somberste kleuren af te schilderen.’ En wellicht onbedoeld eerlijk klinken de woorden: ‘Ik van mijn kant – u kon het al vermoeden – bewonder helemaal niets.’
Ik weet wel, Hendrik, een gegeven paard kijk je niet in de bek – maar ik ben toch benieuwd naar wat jou zo heeft aangesproken in dit boek dat je het mij hebt geschonken!
Van harte,
P.