Dit is het eerste deel van een reportage over de Poëziezomer van Watou. De volledige reportage verschijnt binnenkort in Poëziekrant 2007/05.
Watou een feest
Ooit reed ik het dorp binnen vanuit een andere invalshoek. Op een grauwe doordeweekse dag van zomaar een wintermaand. Watou was een dorp zoals er zoveel zijn. Verlaten, kil, een onduidelijke bestemming. Opvallend veel horeca, maar de meeste etablissementen waren in een diepe winterslaap verwikkeld. Wie kan hier wonen? Op het marktplein stonden naast de grijze kubus van Stéphane Beel maar een paar auto’s geparkeerd. Bakkerij Goudeseune sleepte zich door een sluitingsdag. Voor ik het goed besefte, reed ik het dorp al weer uit.
Maar nu rijd ik náár Watou, speciaal naar Watou. Een jaarlijks terugkerende rituele tocht. Voor mij begint ‘Watou’ al op het punt waar mijn weg zich van andere reguliere bestemmingen (De Panne, la Côte d’Opale, Rouen, Normandië…) afsplitst: de afrit ‘Ieper’ op de E40, ter hoogte van Veurne. Ik herken de macadamcadans op de nationale baan, de soepele bochten in de weg naar Roesbrugge (waar je over de ‘Dode IJzer’ rijdt), en dan de kaarsrechte weg van Haringe naar de scheve torenspits van de Sint-Bavokerk.
Het is alweer een jaar geleden, er is alweer een jaar voorbij, er staat een groef meer op mijn aangezicht. En een beetje meer eelt op mijn ziel.
Watou is: tijd. Watou markeert het jaar zoals een feest.