vrijdag 20 juli 2007

Een permanente hapering 3/12

Dit is het derde deel van een reportage over de Poëziezomer van Watou. De volledige reportage verschijnt binnenkort in Poëziekrant 2007/05.

Echo’s
De betonnen kubus van Stéphane Beel is een ‘tijdelijke’ architecturale ingreep die nog steeds met zijn provocerende nutteloosheid de Watouse boeren- en middenstandersgemeenschap wijst op het feit dat er behalve de logica van markt, kerk en neringdoenerij ook nog een andere manier bestaat om tegen de wereld aan te kijken. Op een van de binnenwanden van de constructie heeft een vandaal ‘Watou sucks’ gespoten. De Poperingse gemeentearbeiders ondernamen een poging om deze beschadiging te verwijderen. Maar het blijft een kras, een inscriptie, een spoor – een van de vele die van Watou een palimpsest maken.

Want sporen zijn er genoeg in dit dorp: de Raveelgevel in de tuin van het Douviehuis, de kronkelende lijnen op de vloer van de Grenslandschuur, de vergeten opstellingsinstructie ‘Dit deel blijft hangen’ in de brouwerij.

De betongrijze kubus is dit keer ook als geometrische vorm opgenomen in een netwerk van – wellicht onbedoelde maar daarom niet minder pertinente – tijdelijke verwijzingen. In het Douviehuis wordt een van de kamers ingenomen door gelach, dat opklinkt uit een kleine, midden in de kamer geplaatste, met zwarte glanslak beschilderde kubus: een aanstekelijk werk van Lara Favaretto. En op het terrein van het Grensland staat een manshoge witte kubus met aan de achterkant een verticale uitsparing. Deze kubus is een doos, en op de vloer van die doos liggen nog de restanten van het vuurwerk dat hier naar verluidt op de openingsavond werd afgestoken.

Vuurwerk? In de Sint-Bavokerk leest Dirk Roofthooft het gedicht ‘Vocalen’ voor, Paul Claes’ vertaling van Rimbauds ‘Voyelles’ – maar niet na eerst duidelijk hoorbaar een lucifer te hebben afgestreken. Roofthooft leest het gedicht rokend voor, je hoort hem rook inhaleren en uitblazen. Door de associatie met wierook – we bevinden ons in een kerk – waait ook een geur binnen. Enzovoort.

Watou is: synesthesie. Een echokamer waarin elke aandachtige bezoeker iets anders hoort en reeksen van ervaringen samenstelt. De afgelopen jaren is het soms wat dwingende van vroegere edities inderdaad verdwenen, waardoor er meer plaats is voor de eigen inbreng. Ooit zouden de plastic opblaashamer van Carsten Höller, Favaretto’s geluidsopname van een beitelende steenkapper en het gedicht van Erik Lindner –

Gebruik geen argumenten, drenk het vilt
rond de koppen van kleine hamers
en doseer het tollen van de raderen.

De tijd is een koe met een loensend oog.
Het metrum preciezer dan een uurwerk.
De rede is mateloos, mateloos, maatloos.

Weef over kraters een donzen kristal
en span het tikken en wit de spaties,
verander het ritme in tegenslag.

Gebruik geen argumenten, sla ze stuk.

– in één ruimte zijn samengebracht. Dat is nu gelukkig niet het geval. Of zou het vers van Philip Hoorne – ‘papier, papier, onleesbaar / beschreven doorweekt papier’ – zijn aangebracht naast ‘Projet pour un texte’, een filmpje waarop we Marcel Broodthaers in de gietende regen met inktpot en kroontjespen een blad zien beschrijven. Nu lezen we het vers van Hoorne in het Grensland, en zien drie kwartier later het filmpje van Broodthaers in de Douviehoeve. De onnadrukkelijke en misschien zelfs onbewuste associatie die we dan maken, sorteert een veel groter effect dan wanneer beide – gedicht en kunstwerk – rechtstreeks met elkaar zouden zijn ‘geconfronteerd’.