Dit is het zevende deel van een reportage over de Poëziezomer van Watou. De volledige reportage verschijnt binnenkort in Poëziekrant 2007/05.
Betekenisstrengen
Je spant een net over het dorp, of houdt er een zeef onder – het is maar welke beeldspraak je gebruikt – en selecteert de veelheid van indrukken met de filter of de reagentia van je verbeeldingskracht. Je probeert een houvast te vinden. Uiteraard speelt de volgorde waarin je de gedichten en kunstwerken en locaties en relaties en inwerkingen tussen dat alles op je af laat komen een uitermate belangrijke rol.
Je ziet bij het parkeren al meteen dat het stuk van de wijzerplaat tussen de negen en de twaalf van het torenuurwerk van de Sint-Bavokerk is verdwenen. Een onbruikbare observatie, want gaat het dit keer niet over ‘noise’? De titel stuurt je waarnemingen. Je betreedt het Douviehuis en hoort het geratel van de filmprojector in de installatie van Jordan Wolfson. Maar eerst moet je voorbij het gedicht ‘Politique des poètes’ van Erwin Mortier. Dat gedicht gaat over taal. Spreken. Het omgekeerde van zwijgen, toch? (De titel ‘een lek in het zwijgen’ is een vers van Hans Faverey.) Het filmpje toont een man die in gebarentaal, een zwijgende taal, het discours van Chaplins Great Dictator overbrengt. Ontoereikende communicatie. De naam Chaplin blijft hangen – die komt later nog terug, op een etiket op een van de bokalen waarin Yoko Ono de ‘levenssappen’ van Chaplin, Albert Speer, Franz Kafka, Kurt Cobain, Oscar Wilde, Adolf Hitler, Sylvia Plath en nog een heleboel andere helden en schurken van de 20ste eeuw (met vreemd genoeg twéé bokalen ‘Luigi Pirandello’) heeft opgevangen – dat is althans de suggestie. Ono’s werk heet ‘We are all water’. Wolfsons filmpje is een politiek geladen werk en kondigt op die manier al de revolutie aan die aan het eind ter sprake komt in het gedicht van Lucebert bij de draaiende discoballen in de Grenslandschuur. Ondertussen is er al in diverse gedichten gedanst en gezongen (Mortier heeft het over ‘een mond zonder zang’; Van Istendael over woorden die zingen; Claus stelt: ‘de dichter is een zanger’)… En er is de stille muziek van de vier geboycotte piano’s in de ruimte vóór de discoballen. Boycot. Coyotes. Die zijn te zien in video’s van Beuys en Cantor.
Enzovoort. Dat zijn de lijnen die je trekt. In de ‘ruis’ uit het gedicht van Geert Buelens keert – irrelevant natuurlijk, maar toch – de naam terug van Nathalie Bruys, die in de tuin van het Douviehuis een installatie heeft opgezet met een micro- en een megafoon. Je blijft altijd wel ergens aan haperen, en inderdaad, Watou is: ‘een permanente hapering’ (Buelens). Je probeert de veelheid van die haperingen te vangen in een structuur. En dan mag Watou nog zo’n paradijselijk, buiten de wereld liggend eiland zijn – dáárin is het toch zeer gelijkend aan de echte wereld: ook daar moet je de chaos met structuren, schema’s en betekenissstrengen zien te overleven en, zo mogelijk, tot zin opvoeren. Je kunt het zelfs omkeren: Watou leert je de poëzie in de gewone wereld te zien en maakt je op die manier tot een gelukkiger mens.