Waar ik de vorige keer met de wielervrienden van de zondagvoormiddag nog meestal achterin bengelde, daar vind ik mezelf nu, zonder het daarop aan te leggen, regelmatig terug als tempobepaler, voorin het groepje. Blijkbaar hebben de zevenhonderd kilometer van vorige week mijn conditie een flinke zet gegeven. Ik laat me zelfs verleiden tot een paar spurtjes bergop (‘berg’ is hier: korte helling of in bepaalde gevallen brug, ‘ramp’ genaamd in de streektaal). Daarbij moet ik het een paar keer afleggen tegen R. Die gaat daarbij de laatste keer zo te keer dat hij er kramp van krijgt! D brengt voor de eerste keer z’n zoon mee. Die is zestien en peddelt vlotjes mee. Dat geeft nog maar eens mijn subjectief leeftijdsgevoel een knauw. (Ik had het vorige woensdag ook, toen ik tussen al die krasse knarren dat jong ding zat te tekenen: ik stond aan déze kant van de barrière…) We rijden tot in Hooglede, en dan weer terug langs dezelfde weg. De verwachte regen blijft uit.