donderdag 15 juli 2004

Mijn woordenboek (11)

AANGEVEN
Je kunt, als het werkwoord wordt gebruikt met een of andere officiële instantie in de buurt, een misdadiger aangeven, een jood, een kind. Het heeft hoe dan ook altijd iets met verklikken te maken. De aangever schiet, op een schaal van morele hoogstaandheid gemeten, altijd tekort. Ik heb tweemaal iemand aangegeven. Gelukkig geen misdadiger of jood, wel mijn twee kinderen. Dat gebeurde aan de balie van de Dienst Bevolking van de stad waar ze zijn verwekt en geboren. Het aangeven van een geboorte is niets méér dan een formaliteit. Van een schrijnend onbeduidend formaat, in vergelijking met de geboorte zelf. Daar sta je dan, aan die balie, tegenover een ambtenaar die vreugde veinst en op die manier, door een paradoxale werking, jouw onbeholpenheid in de verf zet. Je echtgenote, zeg in dit geval maar vrouw, ligt nog op de kraamafdeling van het ziekenhuis. Zij heeft een mens ter wereld gebracht. Jij, gaaf en onbesmeurd, geeft alleen maar een naam op. Van een wezen dat voor jou nog in hoge mate abstract is. Jij stelt geen daad, je voert alleen maar het woord. Een woord. Een naam van een mens die voortaan, steeds nadrukkelijker op eigen kracht, door het leven zal gaan. Je vrouw baart leven, jij laat alleen maar registreren. En toch dragen die kinderen jouw familienaam.