fragment uit Het maaiveld
Meneer Degrande van het vierde, Valentin van zijn voornaam, was een onberispelijke figuur, een knappe verschijning. Zijn bijnaam was De Zwaan (Zwoâne). Hij is samen met dat hele vierde leerjaar in de nevelen van de tijd opgegaan. Ik herinner mij enkel die opstellen over de herfst en over carnaval waarover ik het al eerder had toen ik het over mijn eerste aanzetten tot schrijven had, toen dat schrijven nog een krassen was.
foto: mvn (Het Nieuwsblad)
Ik
zag onlangs Valentin Degrande terug. Hij is oud geworden natuurlijk,
maar hij ziet er nog altijd fit uit. Hij staat vaak op de
tweewekelijkse Damse boekenmarkt. Als heemkundige schreef hij enkele
boeken: over Assebroek tijdens de Eerste Wereldoorlog en over
kapelletjes in de streek. In zijn kraam probeert hij die boeken aan
de man te brengen. Hij herkende me niet, maar hij herinnerde zich mij
nog wel nadat ik mij kenbaar had gemaakt. ‘Jij was de primus, maar
je maakte er geen misbruik van,’ luidde zijn verrassende
commentaar. ‘Ja,’ beaamde ik, ‘ik ben nooit stout genoeg
geweest.’
Bij het ophalen van enkele herinneringen moest Valentin het, vreemd genoeg, twee keer over een gebroken nek hebben. De eerste was die van Marius Taveirne, de meester van het vijfde leerjaar. Marius was, aldus Valentin, nog maar twee jaar tevoren op treurige wijze aan zijn einde gekomen: alcoholisch, vereenzaamd en na een val van de trap. Waarbij hij dus zijn nek brak. (Ik heb zeker tien jaar rondgelopen met het idee dat ik – mocht hij nog in leven zijn – ‘meneer’ Taveirne nog eens wilde zien. Nu was het dus te laat.) En dan was er het ongeluk van Thierry De Kesel, de jongen die voor de school was opgeschept door een auto en daarmee mijn tot dan toe grootste persoonlijke tragedie, het door meneer Vanthuyne van school gestuurd zijn, tot een bagatel reduceerde. Meneer Degrande vertelde mij enkele details over het ongeluk. De bestuurder van de auto die Thierry had aangereden, een vrouw uit Beernem, had nog geprobeerd het zesjarige kind te vermijden en was, na het toch te hebben geraakt, in dat uitwijkmanoeuvre frontaal tegen de auto van Lucien Vervaecke gebotst, het schoolhoofd dat, zo wist Valentin Degrande mij nog te vertellen, nu bijna negentig was en nog steeds in goeden doen. Het kind werd opgeraapt en de school binnengedragen. Thierry De Kesel leek ongedeerd maar dat was niet zo, het kind had zijn nek gebroken.
Meester Vanthuyne, zo wist Valentin Degrande mij tijdens diezelfde ontmoeting in Damme nog te vertellen, was enkele jaren tevoren aan kanker overleden. Ik nam afscheid van meneer Degrande en vergat verdorie een exemplaar van zijn boek te kopen. Misschien moet ik dat goedmaken door eens bij hem op bezoek te gaan: hij woont nog altijd in de 19de-eeuwse woning die bij de school hoort. ‘Het is vreemd dat er voor mijn deur in al die jaren niet méér ongelukken zijn gebeurd,’ zei hij nog. ‘Er scheuren vaak snelheidsduivels voorbij, ondanks het verbod harder dan 30 kilometer per uur te rijden en de fleurig gekleurde figuren die in paars en geel de oversteekplaats voor schoolkinderen markeren.’