notitie 487
KLEIN VERZET
Alleen in Berlijn verscheen kort na de vroegtijdige dood van de tijdens het naziregime controversieel geworden successchrijver Hans Fallada (1893-1947; pseudoniem van Rudolf Ditzen). Hij schreef deze lijvige roman in recordtempo tijdens zijn laatste levensjaar. Het boek kon pas verschijnen nadat zijn aan de Russische censuur onderhorige uitgever er de heikele passages uit had verwijderd. Zestig jaar later werd het oorspronkelijke manuscript teruggevonden en konden de roman en ook de vertalingen ervan die in het buitenland, ondanks de verminking, al hoge ogen hadden gegooid, worden gecompleteerd. Deze restauratie maakte duidelijk dat Fallada’s beeld van de gemiddelde Duitser genuanceerder was dan de naoorlogse censor welgevallig was. Die had liever een zwart-witte Duitser: ofwel slechte nazi ofwel heldhaftige verzetsheld, en die laatste dan liefst een met een communistische inspiratie. De werkelijkheid was grijzer, veel grijzer. De meeste gewone Duitsers die zich niet met het nazisme hadden geëncanailleerd waren gewoon bang en laf en deden alsof ze het ‘nooit hebben geweten’. Ze probeerden te overleven, wat ze het best konden door elkaar te controleren en koeioneren – er waren er verhoudingsgewijs maar zeer weinig die echt moedig waren.
Hans Fallada vertelt het op ware feiten gebaseerde verhaal van het echtpaar Otto en Anna Quangel. Kleine luiden zijn dat die, nadat ze, zoals zovelen, ondoordacht hebben meegeheuld met het totalitaire regime en nadat hun zoon aan het front is gesneuveld, solitair en naïef een knullige verzetsactie op poten zetten. Ze schrijven en verspreiden postkaarten met antinazistische boodschappen, in de hoop daarmee een brede verzetsbeweging op gang te brengen. De actie is behalve knullig en naïef ook nutteloos en buitengewoon gevaarlijk, niet alleen voor het oude echtpaar zelf maar ook voor een aantal mensen in hun omgeving die van niets op de hoogte zijn maar toch het slachtoffer worden van de represailles.
Alleen in Berlijn is een meeslepend verhaal, verteld met een rechtlijnigheid, of eenlagigheid, die bij de aan postmoderniteit en literair experiment gewoon geraakte lezer misschien wat oubollig zal overkomen. Fallada was ook al in zijn tijd zeker geen vernieuwer. Maar hij maakt dit euvel – voor zover het er al een is – goed door in zijn verhaal meerdere perspectieven te openen: hij vertelt niet alleen de lotgevallen van Anna en Otto Quangel maar hij voert ook talrijke nevenpersonages op, onder meer commissaris Escherich, die met het onderzoek naar de postkaartterroristen belast is. Uit diens verhaal blijkt dat ook wie zich volledig door het totalitaire systeem heeft laten meeslepen nog altijd een innerlijke strijd te voeren heeft.
De ultieme confrontatie waarvoor Hans Fallada zijn lezers plaatst, is natuurlijk de impliciete vraag wat zij, wij dus, zouden doen indien zij, wij, zouden worden geïntimideerd door een meedogenloos systeem dat vooral op angst (en niet op onwetendheid!) is gebaseerd. Folkertsma in haar biografie: ‘[We] gaan op zoek naar een meer gedifferentieerd beeld, gedreven door de vraag hoe we zelf in die historische situatie gehandeld zouden hebben.’ (364)
Fallada heeft zijn leven aanzienlijk bekort door een buitengewoon onmatig gebruik van sigaretten, alcohol en andere roesmiddelen. Hij bracht lange periodes door in ontwenningsklinieken, psychiatrische instellingen en, na een ernstig incident in de huiselijke kring, de gevangenis. Dat zijn leven bijzonder chaotisch verliep en dat hij desondanks zeer productief was, leert ons de biografie van Anne Folkertsma. In zijn vaak op eigen ervaringen voortbouwende boeken, bijvoorbeeld De drinker, voert Fallada zichzelf op in de gedaante van alter ego’s. Hans Fallada werd op enkele maanden na amper vijftig jaar oud.
Hans Fallada, Alleen in Berlijn (vertaling van Jedes stirbt für sich allein (2011; aangevulde versie 2014 naar de oorspronkelijke versie van 1947) door A.Th. Mooij, A. Habers en Anne Folkertsma)
Anne Folkertsma, Hans Fallada. Alles in mijn leven komt terecht in een boek (2015)