fragment uit Het maaiveld
Meester Willy Dezutter van het eerste leerjaar was een vriendelijke man. Dat was nog niet tot me doorgedrongen toen ik mij samen met een twintigtal andere jongetjes die ik nog nooit had gezien (op Dirk Bellemans na) met een klein hartje door hem in een rij liet opstellen en vervolgens een plaats toewijzen in het sombere klaslokaal. De helft van de klas heette Dany of Danny (onder meer Danny Goethals, Danny Devriese, Danny Vandevelde, Dany Vermeersch, Dany Keerseman en Danny Roels – van de twee anderen ben ik de familienaam vergeten).
Na het intermezzo van hedendaagse architectuur in de bewaarschool van Sint-Lutgardis zat ik weer in een gebouw dat dateerde van de hoogtijdagen van het strenge katholicisme, de laatste decennia van de toen nog vorige, nu voorvorige, negentiende eeuw.
Als ik mij dat lokaal voor de geest probeer te halen, met de lichtinval en het meubilair erin (het bord, de pupiter van de meester, de bankjes rij aan rij, en achterin een kast waarin de schoolbenodigdheden werden opgeborgen (de pennen en potloden, de verf en de inkt, de meetlatten en linialen, het papier en de schriften...)) – dan zie ik een zwart-witfoto die een sfeer uitstraalt die dichter aanleunt bij het kleine universum van De Witte van Ernest Claes, die wij leerden kennen van televisiefeuilletons als De Heren van Zichem, dan bij het pedagogisch universum van glanzende formica en blinkende duploblokkenkleurtjes waarin mijn kinderen later zouden worden grootgebracht.
In vergelijking met de kleuterschool heerste in het universum waarin meneer Dezutter ons inwijdde natuurlijk bittere ernst. Het was een wereld van gebeden opzeggen en stofjassen met een lint dichtbinden, ‘recht’ in de rij gaan staan en huiswerk maken, versjes uit het hoofd leren en proefwerken maken. Het ging mij allemaal goed af en ik behaalde uitstekende resultaten. Ik was mijn hele lagere school altijd de eerste van de klas: met Kerstmis, met Pasen én op het einde van het jaar. Eén keer, in het tweede trimester van het eerste leerjaar, eindigde ik samen met Eric Moerman ex aequo eerste – ja, competitie was toen nog geen vies woord. Wat zou er van Eric Moerman geworden zijn? Straks eens kijken op Facebook.
Op de klasfoto’s van die jaren zie ik op de eerste rij een ventje met knikkende knietjes en een heel groot voorhoofd. Dat ventje ben ik. Was ik. Ja, mijn hoofd was groot. Te groot, alle proporties in acht genomen. En het woog zwaar. Op de meeste foto’s slaag ik er niet in mijn hoofd recht te houden.