dinsdag 23 oktober 2018

Montaigne 10

I.9. Over leugenaars

M beklaagt zich over zijn slechte geheugen. Al zijn andere eigenschappen noemt hij ‘middelmatig en gewoon’, maar er is niemand, zegt hij, die zo’n slecht geheugen heeft als hijzelf. Gelukkig gaat een slecht geheugen niet noodzakelijk samen met een slecht verstand of met het niet kunnen houden van beloftes, wat men bijvoorbeeld in de vriendschap verplicht is.

M troost zich met de gedachte dat hij zich door zijn gebrekkige geheugen niet overgeeft aan ‘een nog groter kwaad’, namelijk: ‘ambitie’ – want voor openbare functies is het wel nuttig over een goed geheugen te beschikken. Bovendien is hij door zijn gebrek wel genoodzaakt zelfstandig te denken, en bezondigt hij zich niet aan redundantie. Nog een troost is het dat hij snel beledigingen vergeet. En er is ook het feit dat opnieuw bezochte plaatsen en herlezen boeken altijd als nieuw zijn.

Wie niet over een goed geheugen beschikt, kan beter het liegen vermijden. Hij loopt altijd het gevaar dat de waarheid, die hij moet kennen om te kunnen liegen (want liegen is bewust de waarheid verdraaien), in zijn geheugen de leugen verdringt – zodat hij zich bij een herhaling van zijn leugen verspreekt en aldus zichzelf als leugenaar verraadt. M zegt zich altijd te hebben geamuseerd met het ontmaskeren van leugenaars. Maar het is geen onschuldig vergrijp: ‘Slechts door het woord zijn we mens en door het woord staan we met elkaar in verbinding.’ Er moet in de opvoeding van kinderen dan ook streng over gewaakt worden dat het kind de waarheid geen geweld aandoet. Men moet het kind ervoor hoeden onbetrouwbaar over te komen. Het kan beter leren dat het beter is te zwijgen dan onwaarheden te zeggen.