zondag 16 mei 2010

mijn woordenboek 263

ALGEBRA

Als je iets nooit begrepen hebt, kun je het ook niet onthouden. Maar als je iets niet begrijpt, kun je het ook niet mooi vinden. Of appreciëren.

Ik heb mij altijd, samen met Loeki Knol, afgevraagd wat ik er nou aan had, aan algebra. Ik vroeg mij dat af omdat ik nooit heb begrepen waar het eigenlijk over ging. Het bleef een ondoorgrondelijke reeks van letters en cijfers en wiskundige symbolen, die ik voor elke overhoring en examen uit het hoofd leerde en puur mechanisch net in voldoende mate wist op te dissen om niet te zakken. Dat uit het hoofd leren, zo herinner ik mij, gebeurde zelf op een volkomen mechanische manier. Ik schreef de formules en bewijzen vele keren na elkaar op, totdat ik ze, uiteraard volkomen gedachteloos, zonder voorbeeld kon reproduceren. Als een aap zou kunnen schrijven, wat hij denk ik kan, zij het op een al even louter motorische manier, dan zou hij op dezelfde manier kunnen proberen niet te zakken voor het vak algebra.

Lag het nu aan mij of aan de leraars? Ik denk vooral aan mij. Ik had er de kop niet voor. Een paar dagen na het examen was ik alles grondig vergeten, ik heb nooit wiskundige kennis kunnen cumuleren. Hoogstens slaagde ik er in een ad-hockennisvoorraadje op te bouwen. Na het – met de hakken over de sloot voor de exacte vakken – succesrijk afronden van het laatste jaar van de humaniora heb ik nooit nog met algebra te maken gehad. De talloze uren die ik eraan had besteed koekten samen tot een nare herinnering.

Ik herinner mij echter ook dat ik één keer, op een dag, tijdens één welbepaald uur, iets, een snuifje, un soupçon de heb opgevangen van wat de betekenis van die enigmatische letter- en cijfercombinaties zou kunnen zijn – en dat dit besef gepaard ging met een vrij hevige esthetische sensatie. (Ik herinner mij dat er een bundel zonlicht door de hoge ramen ter linkerzijde van het lokaal naar binnen viel, ik zie de witte krijttekens op het groene bord.) Opeens vond ik dat een bewijs van een stelling, zoals het werd opgeschreven en uitgelegd door de wiskundeleraar die al het hele jaar tevergeefs had geprobeerd mijn enthousiasme op te wekken, en dat van vele anderen, mooi in elkaar stak. (Zoals je dat met de oplossing van een schaakprobleem kunt hebben, waarbij de stukken zich onverwacht en elegant naar de onafwendbare ontknoping schikken.)

En nu denk ik: omwille van die ene sensatie, die mij ooit is te beurt gevallen, mag voor mij het vak algebra blijven bestaan, kan ik een vorm van sympathie opbrengen voor al wie zich ermee bezighoudt.