zaterdag 18 april 2009

Droom # 18

De ervaring is zo heftig en realistisch dat ik mij enkel door wakker te worden in veiligheid kan brengen. Zoals de boot waarop ik zit plots is gebroken, zo ook mijn nacht: in twee stukken, een voor en een na de schipbreuk. De gedroomde ramp heeft in mijn droom een hele aanloop gehad met allerlei gebeurtenissen en ook met andere personages, maar de herinnering daaraan is in de hevigheid van de gedroomde maar daarom niet minder doorvoelde paniek verloren gegaan.

Het ging zo. Ik zit achterin de voor het overige volledig lege gelagzaal van de veerboot. Ik rol een sigaret van de roltabak die ik net heb gekocht. Waarom ik die tabak heb gekocht, is mij niet duidelijk: ik ben ex-roker – maar ik heb wel nog het draaien van sigaretten in de vingers.
Plots, we zijn nog niet ver van de afmeersteiger, zakt het gedeelte van de boot voor mij gewoon de dieperik in. Zo snel dat ik uit mijn stoel lijk te worden weggekatapulteerd. Ik kan mij aan mijn tafeltje vasthouden. De gesloten wand achterwand van het schip in mijn rug is nu het plafond geworden. Ik zie het water van onder mij op mij afkomen: waar de voorplecht heen is, weet ik niet maar ik weet wél zeker, met duizelingwekkende helderheid, dat de achterste helft van het schip, waarin ik als enige passagier lijk te zitten, verticaal naar de kabeljauwkelder zakt. Ik overweeg in die ene seconde welke vluchtroutes er open liggen, zie dat ik niet anders zal kunnen dan door het water naar de deur die ergens onder mij is te duiken, haal daarom heel diep adem en…

Een mens zou van minder wakker schieten.