woensdag 4 februari 2009

Dag 524 vVH&C

090121 – Op een bepaald ogenblik, ergens midden in zijn eindeloze zwalptocht over de Stille Oceaan, verzucht Piscine Molitor Patel, Pi voor de vrienden, dat hij een onweerstaanbare behoefte heeft aan een verhaal. Hij lijdt aan de grootst denkbare ontberingen, en eigenlijk zijn ze veel groter dan denkbaar, maar dát wil hij toch horen of lezen: een goed verhaal. Pi heeft namelijk geen lectuur mee op zijn reddingssloep. Wel een Bengaalse tijger maar geen lectuur, enkel de overlevingshandleiding die hij in de noodkist heeft aangetroffen – maar die heeft hij al vele tientallen keren gelezen.

Ik durf Het leven van Pi aan te bevelen als leeftocht voor uw persoonlijke Kon-Tiki-tocht, Moby Dick-verwikkeling, Edgar Allen Poe's The Narrative of Arthur Gordon Pym-achtige curriculum.

Yann Martel heeft met deze roman – voor zover ik weet – een volstrekt uniek prototypisch verhaal toegevoegd aan het toch niet zo omvangrijke corpus wereldverhalen.

En het is dan nog goed geschreven ook. En spannend. En drager van een rijke inhoud.

Het leven van Pi gaat over levensdrift en godsverlangen.

Martel aarzelt trouwens niet om zichzelf te scharen tussen de ‘grote verhalen’. Het schip waarop Pi met zijn ouders en zijn broer en de hele collectie dieren van de dierentuin van zijn vader inscheept, refereert natuurlijk aan de Ark van Noach. En het eiland waarop Pi, tegen het eind van zijn omzwerving aan, enkele weken doorbrengt alvorens de vreselijke vrucht van een vriendelijk ogende boom te plukken, is een variant op de Hof van Eden. Onmiddellijk na het eten van die vrucht besluit Pi opnieuw het ruime sop te kiezen. Hij wordt niet verjaagd, neen, hij verkiest zelf het onzekere lot in zijn sloep boven een langer verblijf op het eiland, dat bij het betreden ervan zo aanlokkelijk had geleken.

Ark komt voor Paradijs, geen expulsiebevel van hogerhand maar een vertrek op eigen initiatief: Martel zet met de kracht van zijn verbeelding de Bijbel op zijn kop. Dat is nodig want op grond van de morele code die in dat heilige boek wordt verkondigd, zou Pi niet eens recht op overleven hebben. Martel toont aan dat de overlevingsdrang sterker is dan morele codes.

Het boek lijkt een eenvoudig avonturenverhaal, maar het graaft dus veel dieper.

Antropocentrisme, antropomorfe benadering van dieren, de omgang met de natuur, de absurditeit van religieuze twisten… Deze en nog een aantal andere thema’s worden op beeldende en beklijvende manier aangekaart.

Het boek gaat over geloof en geloven. Martel bepleit, via zijn sympathieke maar toch ook wrede hoofdfiguur Pi, een godsgeloof, zonder een voorkeur uit te spreken voor een van de drie grote monotheïstische wereldreligies. Een redelijk argument hiervoor weet hij niet aan te dragen. Het enige wat hij zegt is dat het leven er mooier door wordt. Zoals ook de uitvoerige versie van Pi over zijn wedervaren mooier is dan de korte, die hij aan het eind van het boek als alternatief aanreikt.