donderdag 21 april 2005

Mijn woordenboek (79)

ABSOLUUT
De stelligheid waarmee wij ons aan bepaalde beweringen overleveren heeft een verdovende werking. We schakelen elke nuance uit en daarmee ook de noodzaak om verder over onze beslissing of keuze na te denken. ‘Je hebt er toch van genoten?’ ‘Absoluut!’ (Over een reis die door slecht weer deels in het water is gevallen.) ‘Je gelooft toch in de waarde van de westerse democratie?’ ‘Absoluut!’ (Nadat je voor de zoveelste keer hebt vastgesteld dat de ondervertegenwoordiging van de intellectuele elite de kwaliteit van de besluitvorming niet altijd ten goede komt.) ‘Je beklaagt het je toch niet dat je met die of die bent getrouwd?’ ‘Absoluut niet!’ (Nu je al lang weet dat ook het huwelijk zijn hinderlagen kent.) De stoplap ‘absoluut’ gebruiken wij om – op ondichterlijke wijze – de lekkages in ons denken en doen te dichten. En nu ik zo de voorbeelden overzie die ik hier gebruik: ze zijn absoluut niet toevallig gekozen (besef ik nu). Genot, vrijheid, liefde: dat zijn bij uitstek grootheden die nooit absoluut kunnen zijn, meer nog, die hun waarde uit hun onvolledigheid en ontoereikendheid halen. ‘Absoluut’ lijkt te wijzen op volkomenheid, op een niet te vermeerderen grootheid, maar het is integendeel een woord dat beoogt onvolmaaktheid en geringheid te maskeren. Het is het fanatisme van de kleine man, het perfectionisme van de luie geest, de hang naar kant-en-klaar voelen en redeneren die eigenlijk maar half menselijk is.