zondag 10 april 2005

29 * 24,14 * 391

Het was gisteren, maar volledigheidshalve geef ik het korte en futloze verslag van een korte en futloze rit hier mee (futen zag ik wel: ze doken toen ik passeerde en ik zag ze niet terug bovenkomen). Het is koud en ik merk al na drie kilometer dat ik eigenlijk het liefst snel naar huis zou terugkeren, maar ik dwing mezelf tot in Damme te rijden, en als ik in Damme ben tot in Hoeke. Het gaat, pardon rijdt, zo slecht dat ik twee keer halt houd om amechtig tegen een van die schuine populieren geleund uit te blazen. Ik zie een dode fazant. Eerst dacht ik, omwille van de omhoog wijzende goudbruine vleugelpennen (de kop is niet zichtbaar), dat het een torenvalk is, maar het is een dode mannetjesfazant. Even dood, maar toch gelukkig geen torenvalk. Ik ben een vogelspeciïst. Voor het overige ontgaat me zowat alles, ik heb het alleen maar koud. En wanneer ik dan eindelijk geen koud meer heb, voel ik me rottig, ellendig, moe. Geen fut, geen fuut, geen jus, geen moed. Ik denk aan vanalles eigenlijk, maar niet aan fietsen en nog minder aan het genot dat dat fietsen – wat een idiote bezigheid eigenlijk – mij zou kunnen verschaffen. Voortdurend maalt een idioot liedje van de vroege Sonneveld me door het hoofd, ik geraak het niet kwijt. Na het keerpunt is het wind tegen en ik moet m’n best doen om boven de 22 uit te komen.