Vaak nam ik de trolleybus niet eens meer, maar ging ik te voet naar huis, tussen de grote flatgebouwen uit het interbellum langs de Magheru, voorbij de Scala-boekwinkel en de Patria-bioscoop, en daarna, terwijl de avond zo geel kleurde als benzol, verzonk ik in de straatjes met scharlakenrode en donkerblauwe, vervolgens pikzwarte huizen, over de Dominiţa Ruxandra en de Ghiocei, opnieuw stomverbaasd dat ik ieder huis dat ik wilde betreden kon binnengaan, ieder van de ouderwetse kamers, nauwelijks verlicht door een kaarsstompje, de vertrekken op de bovenverdieping, waar een piano stond, de kille gangen met bloempotten waarin stoffige oleanders in de halfschaduw stonden te verleppen.
Mircea Cărtărescu, Solenoïde, 38