Verder lagen er vergeelde luiers, kleertjes uit mijn eerste levensjaar, mijn eerste foto waarop ik, met mijn knuistje bij mijn ogen, huilend naar de fotograaf kijk, een blad uit een herbarium met een gedroogde oleanderbloem, een belletje dat ik op strada Silistra was verloren, in een regenplas. Ik zag mijn armzalige speeltjes, het misvormde paardje met het rode zadel en de sliertige manen, waarvan de ogen allang waren uitgevallen, en de door blikken paarden getrokken kar. Ik zag de plastic liniaal waardoor ik naar mijn klas keek om alles omgeven door een regenboog te zien, het potlood van het merk Papagal met de vierkleurige punt, mijn rafelige pionierssjaal, die veel weg had van een poetslap. Ik zag de twee sandalen, een zwarte en een bruine, die ik per ongeluk had aangetrokken toen ik naar de supermarkt ging om een zakje gemalen koffie te halen.
Mircea Cărtărescu, Solenoïde, 866 (vertaling (2022) uit het Roemeens van Solenoid (2015) door Jan Willem Bos)