notitie 390
Dit alles leidt tot een hybride resultaat.
Enerzijds is Alkibiades een lijvig historisch werk geworden waarmee Pfeijffer de ambitie lijkt te koesteren om een hedendaagse Thucydides te zijn, de Griekse militair en geschiedschrijver die in zijn Historiae van onder meer de Peloponnesische Oorlog uitvoerig verslag uitbracht. Pfeijffers archaïserende en wijdlopige, retorische stijl – die op elke bladzijde lees- en genietbaar is, toch voor wie er met zijn volle aandacht bij blijft – zet die ambitie zeker kracht bij. Het belangrijkste manco van dit boek situeert zich hier: de drang naar volledigheid leidt tot soms oeverloze beschrijvingen. Met name de oorlogsverslaggeving over een schier eindeloze reeks zeeslagen had, met het oog op een in esthetisch opzicht bevredigender resultaat, beter wat beknopter geweest. Pfeijffer vraagt van zijn lezer discipline en doorzettingsvermogen. Hij mag dat van mij zeker doen, maar ik vermoed dat velen op dit punt zullen afhaken, waardoor ze zichzelf de onmiskenbare kwaliteiten van het boek dreigen te ontzeggen. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat we in deze al te uitvoerige oorlogsverslaggeving het jongetje in Pfeijffer aan het werk zien dat, zoals we het in Brieven uit Genua hebben leren kennen, er genoegen in schepte om oorlogen te verzinnen tussen landen met een eigen vlag en taal en geografie. In dat opzicht is de ijver van de tot volle wasdom gekomen en door de jaren en ervaring gelouterde romancier zelfs vertederend te noemen.
Ik zei dus dat het eindresultaat hybride is en dat Alkibiades ‘enerzijds’ een historisch werk is. Anderzijds is dit om verschillende redenen een (post)modern boek.
De eerste reden betreft het feit dat deze historische roman ongegeneerd en onverholen een compilatie is, een gigantische copypaste-operatie waarbij de auteur er geen graten in heeft gezien om een omgevallen boekenkast te herschikken tot een autonoom kunstwerk waarin wordt gespeeld met de osmotische eigenschappen van de grenzen tussen waarheid en fictie, tussen historiografie en literatuur.
De tweede reden heeft ook met waarheid te maken, ik heb het over de expliciete vooronderstelling dat er meerdere waarheden naast elkaar kunnen bestaan. Pfeijffer wil dan misschien de nieuwe Thucydides zijn, hij schrijft niet in diens tijd. Historiografie kan niet langer ‘de’ geschiedenis beschrijven, zij kan enkel ‘een’ geschiedenis opleveren. Het is altijd een kwestie van perspectief. Waarheid kan niet meer absoluut zijn en Pfeijffer laat dit inzicht, ondanks alle archaïserende aplomb, volop meespelen. Ja, hij thematiseert het zelfs, bijvoorbeeld waar hij een onderscheid maakt tussen waarheid en werkelijkheid (570), en waar hij het heeft over ‘de onthulling van de ware waarheid’ (578) – inderdaad alsof er een valse zou zijn. Dit gegeven – fake truth! – komt wat verderop uitdrukkelijk aan bod wanneer Pfeijffer het Sokrates laat hebben over ‘De moeizame relatie die de politiek onderhoudt met de waarheid’ (586). In datzelfde gesprek tussen Alkibiades en Sokrates (waarvan Pfeijffer in ‘Bronnen’ zegt dat het ‘is geïnspireerd op een combinatie van Plato, Phaedrus 268a-274b, en het essay “Truth and Politics” van Hannah Arendt’) wordt de heikele verhouding – in de politiek, maar ook in de geschiedschrijving – tussen waarheid en leugen verder uitgespit. ‘De geschiedenis ontbeert logica. Met onze interpretaties achteraf proberen we de loop van de gebeurtenissen uit alle macht in een voor ons bevredigend stramien van oorzaken en gevolgen te persen, maar de feiten als zodanig zijn manifestaties van willekeur.’ (589) De auteur van deze interpretatie verzint ‘een verhaal dat meer logica vertoont en geloofwaardiger is dan de werkelijkheid’ (589). Waar zal niet de interpretatie zijn die strookt met de feiten, die altijd onwaarschijnlijk zijn omdat ze elke logica missen, maar die het waarschijnlijkst is en die door de meerderheid van de toehoorders wordt geloofd. Waarmee ‘waarheid niet de status krijgt van een vaststaand gegeven, maar van een meerderheidsopinie, die uit de aard van de zaak tijdelijk zal zijn en op elk moment verworpen kan worden door een nieuwe dominante opinie’. (590) Het moge duidelijk zijn dat Pfeijffer het hier heeft over de in onze tijd bijzonder actuele essentiële band tussen politieke strategie en leugenachtigheid. Niet toevallig laat hij het gesprek tussen de wijsgeer en de veldheer/politicus afsluiten met een knipoog naar Nietzsche: Sokrates’ conclusie is dat Alkibiades’ betoog voor hem ‘de omkering van alle waarden’ (592) inhoudt.
Een derde (post)modern kenmerk van deze historische roman is dat de auteur zich – niet zonder de bravoure die we van hem ondertussen wel kennen en ook appreciëren – permitteert om zelf, zij het altijd zeer impliciet en vaak met humor, in zijn werk aanwezig te zijn. Op het meest oppervlakkige niveau met bepaalde uiterlijke kenmerken, zoals de lange haren (die hij met zijn protagonist deelt), maar hier mogen zeker ook de passages worden vermeld die hij aan de liefde wijdt en, niet het minst, de aandacht voor een van het ‘gewone’ afwijkende, travestietische verhouding tussen de seksen – een thema dat we al kennen van onder meer La Superba. De slagzin ‘Geen man zal ooit een groot man zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn’ wordt, als ik het juist heb geteld, tot zes keer toe herhaald: 207, 255, 328, 443, 502 en 708.
(dit was deel 1/3; wordt dus vervolgd)
Ilja
Leonard Pfeijffer, Alkibiades
(2023)