notitie 392
Talrijk zijn de passages waarin Ilja Leonard Pfeijffer in Alkibiades onrechtstreeks commentaar levert op onze huidige tijd en meer in het bijzonder op de toestand van ons politieke bestel. Pfeijffer lijkt op sommige plaatsen zelf het woord te nemen, op andere plaatsen laat hij zijn personages het woord voeren – waarbij wij er vanuit kunnen gaan dat zij de mening van de auteur vertolken. Of minstens dat hij ons die mening ter overweging wil meegeven.
Definitie
De verschillende kenmerken van de democratie komen aan bod: gelijkheid voor de wet; een evenwichtige relatie tussen privaat en publiek; debat; scheiding der machten; een open relatie met de buitenwereld. Het contrast tussen Athene en Sparta is groot. Athene is individualistisch en vrij, in Sparta domineren collectiviteit en dwang. Athene is een open maatschappij, Sparta isoleert zich van de buitenwereld: elk contact met niet-Sparta brengt de eigen ordening in gevaar: ‘Ze hoeden zich ervoor beïnvloed te worden door contact met andere volkeren’ (300; men denkt onmiddellijk aan Oost-Europa, prekapitalistisch Japan of Noord-Korea).
Het aantal plaatsen waar Pfeijffer het idee ‘democratie’ verder uitdiept, is legio. ‘De gedachte achter een democratie is dat het feit dat de macht door allen wordt gedeeld een garantie vormt tegen de mogelijkheid dat één individu alle macht naar zich toe trekt.’ (399) De kracht van de democratie is ‘dat zij aangeboren machtshonger dankzij haar instituties reguleert en limiteert’ (454). Democratie is ‘een systeem (…) waarin de meerderheid per definitie gelijk heeft’ (97). Maar dat is meteen ook het grootste euvel want ‘emoties en groepsdynamiek [hebben] dikwijls een grotere invloed (…) op het stemgedrag van het volk dan rationele argumenten’ (173). Dit leidt tot ‘de onmogelijkheid een consistent beleid te voeren met een politiek bestel dat wordt geregeerd door de woest klotsende golfbewegingen van de publieke opinie’ (264). Daar staat dan weer tegenover dat in tijden van nood het volk wél in staat is om het eigenbelang te laten varen. Bij het volgende citaat moest ik aan de coronaperiode denken (die door Pfeijffer werd gedocumenteerd in zijn bundel krantencolumns Quarantaine): ‘In de consternatie van het moment werd het volk eindelijk prudent en verstandig en toonde het een collectieve opofferingsgezindheid en vindingrijkheid die geen enkel autoritair regime ter wereld zou kunnen evenaren.’ (349)
Het volk
De aanhanger van de democratie als politiek systeem hoeft geen hoge pet op te hebben van het volk. ‘Zonder volk zou de democratie perfect functioneren’ (32). De democraat moet ervan uitgaan dat de democratie maar werkt ‘wanneer de stemgerechtigden het idee hebben dat hun welstand afhangt van het systeem’ (35). Het volk is volatiel, er is geen enkele garantie dat het de juiste keuzes maakt. ‘In gevaarlijke tijden kan democratie gevaarlijk zijn.’ (47)
De spreiding van de macht heeft als keerzijde dat het volk zich verzet tegen elites: ‘Democratie is geïnstitutionaliseerde afgunst.’ (206) ‘Te grote competentie wordt gewantrouwd.’ (624) Het volk is ook gevoelig voor beeldvorming – we leven in een tijd, ‘waarin zelfs de politiek emotie en theater is geworden’ (206); ‘[M]achtiger dan de macht is de perceptie van de macht (…) één beeld kan de kracht hebben om alle woorden en elk debat over daden het zwijgen op te leggen’ (532).
Onvermijdelijke teloorgang
De democratie heeft veel positieve kenmerken, maar niet het antwoord op enkele inherente feilen, waardoor zij nooit méér kan zijn dan een tijdelijke fase in een cyclus van opeenvolgende politieke systemen.
De voornaamste prijs die in een democratie dient te worden betaald voor het verhinderen van machtsmisbruik door een tiran is het hijgerige dingen, door de kandidaat-machthebbers in een democratie, naar de gunsten van het immer volatiele en niet per definitie slimme of zich aan de weldaden van het ‘gezond verstand’ toevertrouwende volk. Daardoor wordt ‘de staat in feite bestuurd door de grillen van de publieke opinie’ (73) en zijn de politici de ‘speelbal van de emoties van het moment’ (89). Het dingen naar de gunsten van het stemvee gaat gepaard met manipulaties en beeldvorming. ‘Wat onverdraaglijk is aan een democratie, is dat je een meerderheid nodig hebt om cadeaus te kunnen uitdelen en dat je cadeaus moet uitdelen om een meerderheid te kunnen krijgen.’ (158) Populisme is nooit veraf. Politici spelen in op de laagste instincten: hebzucht en behoefte aan angst. Door voordelen op de korte termijn te beloven en onrust te zaaien, oogsten populisten populariteit en electoraal gewin. Deze kanttekening lijkt wel een commentaar op de actualiteit: ‘populisten hebben de afgelopen jaren zoveel energie geïnvesteerd in het mobiliseren van onvrede, dat er inmiddels daadwerkelijk ontzettend veel onvrede is ontstaan’ (625).
Populisten hollen de democratie van binnenuit uit. Zij zijn uiteraard vooral bezig met het op de korte termijn verwezenlijken van het persoonlijke machtsstreven en niet met het algemeen belang, dat zich vaak in langetermijndoelstellingen vertaalt. ‘Het gevolg hiervan is dat de democratie niet langer in staat is om verder in de toekomst te kijken dan tot de volgende stemming, hetgeen een coherente visie voor de lange termijn tot een luchtspiegeling maakt.’ (398) Hier is een dictatuur potentieel in het voordeel want de dictator heeft alle tijd van de wereld: ‘Zijn beleid hoefde zich niet te richten op zijn herverkiezing en kon daardoor rekening houden met het landsbelang.’ (322)
Het cynische machtsstreven van populisten en het gebrek aan historisch inzicht bij de bevolking ondergraven de democratie.
Wanneer de grillen van de massa het beleid van de machtigen stuurt, is de democratie rijp voor het rottingsproces en een overgang naar een ‘ochlocratie’: ‘het schrikbewind van de massa’, ‘een crisisstadium, dat wordt gekenmerkt door volatiliteit van het politieke klimaat, daaruit voortkomend wantrouwen jegens de instituties en de politiek, schandalen die dit wantrouwen dagelijks nog meer voeden, inefficiëntie van het openbare bestuur en het onvermogen om met toekomstvisies en langetermijnstrategieën de waan van de dag te overstijgen’ (106). Wie het schoentje past…
De waan van de dag is, ‘met het volk als scherprechter’ (543), efemeer: Alkibiades heeft het ten overstaan van de ‘mannen van Athene’, tot wie hij zich met de lange redevoering die dit boek uiteindelijk is, over ‘de vluchtigheid van populariteit in een democratisch bestel’ (524). Bij de minste tegenspoed wordt een zondebok gezocht. (644) Daarbij is het ondergraven van de waarheid zeer dienstig. ‘De polarisatie van het democratische debat creëert zoveel verschillende waarheden, dat de waarheid aan het zicht onttrokken raakt. (…) Dan vergt de dynamiek van het democratische debat een andere waarheid dan de waarheid.’ (645)
In zo’n omstandigheden lijkt het ‘onmogelijk om nog langer in de democratie te geloven’ (290) en komt men eventueel tot ‘het late maar definitieve inzicht dat democratie als staatsvorm op termijn niet levensvatbaar is’ (286). Een van de kenmerken van de democratie is dat zij een gebrekkig geheugen (388) heeft en zich niet meer herinnert welke vooruitgang het heeft betekend om zich aan de terreur van de dictatuur waaruit zij is voortgekomen te ontworstelen. Maar de chaos van de ochlocratie kan niet anders dan uitmonden in een roep om een sterke man. De minste calamiteit is voldoende om hieraan gevolg te geven. Nood breekt wet: ‘Geloof in democratische waarden mag geen excuus worden om af te zien van daden die noodzakelijk zijn voor het staatsbelang.’ (419-420) (Ik kan hierbij niet anders dan aan de klimaatproblematiek denken.) De democratie valt ten prooi aan een paradox: ‘Democratie had ons vrijheid gegeven en daarmee een heilige reden waarom wij de oorlog niet mochten verliezen, maar met democratie gingen wij de oorlog niet winnen.’ (621)
Bij het lezen van Alkibiades bekroop mij vaak de indruk dat Pfeijffer grondig heeft nagedacht over zijn democratische gezindheid. Er bestaat een verleiding om een anti- of ondemocratisch elitisme te huldigen. In zijn gesprek met Thoukydides zegt de ik, Alkibiades dus, maar ik hoor in diens stem de gedachten van Pfeijffer resoneren: ‘“Toch moet ik mij steeds meer inspannen om te voorkomen dat de conclusie zich aan mij opdringt dat democratie weinig meer is dan een collectieve afspraak om dwaasheid te accepteren,” zei ik.’ (De repliek van Thoukydides is een schalkse toevoeging van Pfeijffer: ‘“Die uitspraak moet ik citeren,” zei hij.’ (654)) Maar Pfeijffer geeft niet toe aan de anti- of ondemocratische verleiding: wij dienen te beseffen, zo legt hij Thoukydides in de mond, ‘dat alternatieven voor de democratie dezelfde kwalen in acutere mate vertonen’ (655). Uiteindelijk weegt het gevaar dat de massa domme en zelfzuchtige beslissingen afdwingt bij machtsgeile en kortzichtige politici niet op tegen het gevaar van machtsconcentratie. ‘Het idee om zeggenschap neer te leggen bij het volk is een kunstgreep, die uitsluitend tot doel heeft geen enkel individu met exclusieve zeggenschap te bekleden.’ (655) Pas op voor een afschaffing van de democratie, waarschuwt Pfeijffer: ‘Elke terreur neemt in eerste instantie de gedaante aan van een gerechtvaardigde correctie op erkende tekortkomingen van het bestaande systeem.’ (696)
Ilja Leonard Pfeijffer, Alkibiades (2023)