vrijdag 15 mei 2009

hermesbenen

Jammer dat ik het dagboek van Thomas Mann niet heb gelezen vóór de bespreking van Felix Krull. Uit die notities blijkt maar al te goed hoe groot zijn belangstelling was voor jonge jongens met ‘Hermesbenen’. En dat de liftscène en tenniscourtscène uit Krull wel degelijk een aanzet kregen in de werkelijkheid: Mann was tot over zijn oren, en tot zijn wanhoop en schaamte, verliefd op een bediende van een van de chique hotels waar hij verbleef, en in een ander Zwitsers hotel gluurt hij úren naar een tennisspelende Adonis.

Op 26 augustus 1950 noteert hij:

Waarom schrijf ik dit alles? Om het nog op tijd voor mijn dood te kunnen vernietigen? Of wens ik dat de wereld me kent? Ik geloof dat ze, althans onder kenners, toch al meer van me weet dan ze me toegeeft.

Thomas Mann, Roem en verliefdheid, 98

Nu, deze menselijke kantjes mogen niet blind maken voor de werkelijke kwaliteiten van de literator Thomas Mann. Ik ben nu, naar aanleiding van een Krull-leesclubbijeenkomst, al een paar weken bezig met deze geliefde schrijver en ik realiseer me dat er van zijn omvang, zijn envergure, zijn grootsheid, geen meer gemaakt worden. Eigenlijk zou je geen andere auteur meer moeten lezen, enkel nog de romans van Mann. De roManns. En ze herlezen. Boeken met het gewicht van een Toverberg, een Doctor Faustus, zelfs een Krull – neen, dat is zeer zeldzaam geworden. Het is wellicht altijd zeldzaam geweest – maar in die tijd verscheen er niet zoveel rommel náást die monumenten.

Thomas Mann is een schrijver die je doet denken: wat er ook gebeurt, hij zal er nog zijn. Dat ie naar de Hermesbenen van de tennissers lonkte, het zij hem vergeven.