dinsdag 12 mei 2009

Brieven naar Bunnik (3)


Brugge, 11 mei 2009

Beste JWL,

Mijn excuses! Ik ben de eerste van ons beiden die de afspraak om niet langer dan twee weken met een antwoord te wachten heeft geschonden – maar je weet dat ik een geldig excuus had. De Italiëreis, waarvan de neerslag na de gangbare bezinkingsperiode nu stilaan op mijn blog verschijnt, zit daar zeker voor iets tussen. En natuurlijk vooral de aanleiding tot die reis. Je weet waarover het gaat, ik bracht je op de hoogte.

Tijdens die reis nam ik deel aan een korte religieuze plechtigheid van katholieke signatuur. Terug thuis probeerde ik S een idee te geven van hoe die plechtigheid was verlopen. Ik zei: ‘Mocht ik als regisseur alle middelen ter beschikking krijgen om het katholieke geloof zo onaantrekkelijk mogelijk voor te stellen, wel, dan zou ik zo ongeveer in de buurt zijn gekomen van wat ik daar heb meegemaakt.’ Hoewel, neen, zó erg zou ik het niet hebben kunnen verzinnen. Een allang gepensioneerde priester die zijn verplichte nummertje mummelde, een paar aftandse nonnen en enkele vals meekwelende bejaarden – en dat in een decor dat te gruwelijk was voor woorden.

Het brengt me op ons onderwerp: geloof en esthetiek. De grote verhalen. Onze lastige verhouding met het intellectualisme. Democratisering en elitarisme.

Wij leven hier in het Westen in een tijd die in vele opzichten bijzonder is. Een van de meest bijzondere kenmerken lijkt mij dat het wellicht de allereerste keer is dat een menselijke beschaving goddeloos is. En dat er een onoverbrugbare kloof tussen kunst en religie is ontstaan. Het is een tijd van Verlichting en emancipatie. Het lijkt een triomf van de vrijheid – maar de prijs die daarvoor wordt betaald, is hoog. De maatschappelijkheid is ontwricht, de vereenzaming is groot, er heerst een groot en wijdverbreid gevoel van zinloosheid. Er is een gat in de wereld.

Die uitdrukking heb ik uit een biografie van Hermann Hesse die ik net aan het lezen ben: De bekoring van het begin van Alois Prinz. In een passage waarin hij de wereld beschrijft waarin de jonge Hermann opgroeit, schrijft Prinz, Hesse citerend: ‘Men voelt zich in een “gezonde wereld waar alles in orde is”, die rust op de sterke peilers van het christelijke geloof en een klassieke opleiding en waarin de belangstelling voor de natuur net zo thuishoort als “Kerstmis en Pasen, Latijn en Grieks, Goethe, Matthias Claudius en Eichendorff”. Deze wereld is veelvormig en groot, maar ze is geordend en iedereen weet wat goed en kwaad, belangrijk en onbelangrijk is. Dat deze “wereld zonder gaten” een keer door politieke ontwikkelingen zou kunnen veranderen of zelfs zou kunnen ondergaan kan men zich niet voorstellen.’ (Bladzijde 37; het boek heb ik een week of twee geleden gevonden in De Slegte voor € 8; wie die Claudius en Eichendorff zijn, zou ik moeten opzoeken.)

De samenleving toont zich erg creatief en levendig in het bedenken van manieren om de gaten op te vullen die zijn ontstaan, niet zozeer door politieke maar vooral door economische ontwikkelingen en ook door de deconfessionalisering. Of althans om deze gaten niet onder ogen te moeten zien: sport, amusement, televisie, porno, Paul De Leeuw, populaire cultuur en democratisering van de hoge cultuur in de vorm van absoluut te lezen boeken, te bekijken films, te bezoeken tentoonstellingen en wat weet ik al niet wat er wordt bedacht om toch maar de schijn van gemeenschappelijk gedeelde ervaringen te creëren. De cultuurconsumptie als het nieuwe collectieve ritueel.

En als je je daaraan onttrekt, als je niet dat toptienboek wilt lezen of als je niet naar die gehypete tentoonstelling wilt gaan, ja, dan ben je een elitaire intellectualist. Dan onderwerp je jezelf aan de banvloek van David Van Reybrouck – je moet er maar eens diens Pleidooi voor populisme op na lezen.

Wat is dat eigenlijk, een intellectueel? Is dat iemand die veel nadenkt? Soms denk ik dat mijn groenteboer op de hoek méér nadenkt. Is het iemand die veel weet? In de eerste de beste kwissersploeg vind je met groot gemak lieden die veel méér weten. De intellectueel is, denk ik, iemand die erin slaagt om op basis van algemeen toegankelijke gegevens en van levenservaring een eigen oordeel te vormen en dat te argumenteren. Hij vult het objectieve (wat ook de groenteboer en de kwisser kennen) aan met subjectiviteit en komt zo tot een persoonlijke mix. Een intellectueel is in die zin altijd ook iemand die creatief is – er schuilt een artistieke dimensie in het werk van de intellectueel. En op die manier staat hij buiten de samenleving en wekt hij de afgunst op.

Kunstenaars worden nog getolereerd omdat je van hun producten geen kennis hoeft te nemen. Het zijn rare snuiters die in hun concertzalen, galeries en filmzalen volstrekt ongevaarlijk blijven voor de goegemeente. Hun boeken kun je perfect ongelezen in de bibliotheek of boekhandel laten liggen, niemand zal je daar op aankijken. Maar een intellectueel heeft de vervelende eigenschap zijn meninkjes op te dringen. Dat is de reden waarom hij met zoveel genoegen door het plebs wordt uitgespuugd. En tegenwoordig niet alleen op TROS of VTM maar ook in de zogenaamde kwaliteitskranten en op de dito zenders want die moeten lees- en kijkcijfers nastreven. De intellectueel is de nar, de paria, de luis in de pels van onze pretmaatschappij. Hij heeft meer dan de 16 seconden-aandachtsboog nodig die tegenwoordig de norm is op tv en moet bijgevolg monddood worden gemaakt.

Daarom komt de intellectueel tegemoet. Hij is een charmeoffensief gestart. Hij doet concessies, trekt een zotskap aan, volgt een communicatiecursus om op tv beter over te komen, schildert of schrijft precies datgene waarvan hij denkt dat zijn publiek het van hem verlangt. Terwijl het zijn verdomde plicht zou moeten zijn zich niets van oordelen en smaken aan te trekken. Hij moet de waarheid dienen en zich voor de rest geen illusies maken. Hij mag zeker niet aan zijn ijdelheid toegeven – dat is nog het grootste gevaar. Hij moet niet per se geliefd willen zijn. Hij moet gewoon doen wat hij moet doen.

Hij moet ernaar streven om door minstens één andere mens gehoord te worden. Gelezen. Gezien.

Kijk, meteen heb je een verantwoording voor dit bloggen, althans voor zover ik het zie. Het is geen archiveren of verzamelen van cultuurkapitaal of een kwestie van – godbetert – ijdelheid. Het is een vorm van communiceren in een desolaat landschap. Met oog voor schoonheid want dat is, ook in een ontkerstende wereld, een geloofspunt dat overeind blijft staan. De bloggende intellectueel gaat er daarbij van uit dat hier en daar nog een ziel luistert. Het zou onaanvaardbaar zijn mocht dat niet het geval zijn. En op het persoonlijke vlak heeft het bloggen veel met mentale hygiëne en overzicht te maken – maar daarover gaat het hier niet.

Neen, de grote verhalen zijn er niet meer, en God is dood. Maar dat maakt het leven niet minder mooi.

Ik hoop dat ik een beetje adequaat op je opmerkingen heb gereageerd. Misschien moet jij nu proberen om onze conversatie een duidelijkere richting te geven, wat toe te spitsen op een minder omvattend thema.

Enfin, je ziet maar.

Het ga je goed,

Pascal