vrijdag 13 februari 2009
Het bestaat (54)
090201 – Een vriesblauwe lucht, het wintert. Ik stap door het straatje van de duinenwijk. Op een gemene muur tussen twee villatuinen zie ik een kouwelijke merel zitten. Een mannetjesexemplaar, hij zet zijn veren op. Maar hij blijft zitten, ook al blijf ik op nauwelijks twee meter staan. Beseft hij dat ik, door de haag die tussen ons in staat, toch niet bij hem kan? Of is hij zo verkleumd dat hij niet meer over de nodige energie beschikt om op te vliegen? De schrale wind blaast in zijn veren. Ik kijk gefascineerd toe, kijk hem recht in het ene oog waarmee hij mij ziet. Laat hij uit ijdelheid zijn veren openwaaien of probeert hij mij te intimideren? Of is hij geparalyseerd door de angst? Ik houd rekening met de laatste mogelijkheid en stel het beest niet langer op de proef. Ik sta op het punt mijn weg te vervolgen wanneer een oude vrouw die haar hondje aan een lange lijn uitlaat om de hoek het straatje inslaat. Eerst zie ik het hondje, dan de lijn en dan de vrouw. Ik zie hoe zij ziet dat ik naar de vogel sta te kijken en ook dat zij meteen ook de vogel in de gaten krijgt. Waarop ze, met een glimlach, naar mij kijkt. De vertedering die wij, blijkbaar, allebei voor de vogel voelen, schept, voor even maar, een band. Dan gaan we allebei verder: zij in de richting van waar ik kom en ik naar waar ik moet zijn. En de vogel, ja, die blijft op zijn gemene muurtje zitten met de wind in zijn veren en die dwaze blik in zijn oog.