090128 - Ik luister vaak naar het persoverzicht na het nieuws van half acht tijdens het Radio 1-programma ‘Voor de dag’. Dat is handig want je krijgt in een notendop de belangrijkste onderwerpen van de kranten van de dag, plus de manier waarop ze worden behandeld. Daarna volgt een overzicht van wat de heren – altijd heren – editorialisten hebben geschreven. Dit overzicht mondt uit in een gesprekje met een van hen, die aan de telefoon zijn standpunt wat nader toelicht. De ene keer is deze man al wat welbespraakter dan de andere keer.
Het is mij opgevallen dat hoe minder welbespraakt de opgebelde commentaarschrijver is, hoe vlugger hij wordt afgebeten door de radiojournaliste – altijd een vrouw – van dienst en hoe korter het gesprekje duurt.
Dat doet mij het volgende denken. Het is voor de kranten belangrijk dat zij, naast het persoverzicht, bij monde van hun commentaarschrijver nog een extra minuut in het drukbeluisterde radioprogramma aan bod komen. Je zou kunnen zeggen dat het een onbetaalde vorm van publiciteit is. Zo gek is dat niet, kranten zijn per slot van rekening commerciële producten die aan de man moeten worden gebracht. Welnu, dan is het niet ondenkbaar dat je, om als journalist een commentaarstuk te mogen schrijven voor je krant, het ook goed moet kunnen zéggen. Want stel dat die van ‘Voor de dag’ je morgenochtend uit je bed bellen! Dat zou betekenen dat het goed kunnen zeggen voorrang krijgt op het goed kunnen schrijven of op het hebben van goede ideeën of opinies. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Overigens hebben we al eerder zoiets meegemaakt met de mediatisering van de literatuur. Goed ogen en goed bekken is een plus, ja zelfs een nec plus ultra bij editeurs. En bij al wie erover verslag uitbrengt.