AFSTOTELIJK
Hoe stomper de stompjes, hoe meer etter uit de wonden borrelt, hoe gruwelijker de littekens – des te stralender de heiligheid van de missionaris die al dat fraais met gevaar voor eigen lijf en leden heeft durven te verzorgen en verbinden. Nu ja, durven. Veel keus had de man uit Tremelo niet, denk ik. Hij was toch niet naar dat verre eiland gereisd om niet te durven? Helaas, de zich enkel tot het geestelijke beperkende verzekering waarop hij zich had ingeschreven dekte hem geenszins in tegen het fysieke gevaar en kijk, o wonder, weldra had hij ook van die stompjes.
Het was een wrede wet waarvoor kinderen uit een vorige generatie, de mijne dus, ontzag leerden te hebben: heilig is de man, of vrouw, die de brute natuurwet van het afstotelijke overwint. Want heilig moet je wel zijn, want zo dwingend is die wet dat je er met eenvoudige karaktersterkte niet toe komt. Er is maar weinig verschil tussen enerzijds de kracht waarmee iemand die uit zijn bek stinkt zijn medemens van zich wegkatapulteert en anderzijds de onweerstaanbaar elkaar afwijzende krachten die worden uitgeoefend tussen twee gelijkgeladen magnetische polen.
Nu is er iets vreemds aan de hand met dat afgestoten worden. Het druist in tegen ons moreel besef. Het heet dan dat mensen niet mogen worden beoordeeld op hun uiterlijke disfuncties of onvolkomenheden. Maar ja, soms is het ‘sterker’ dan onszelf en dan kun je het bezwaarlijk nog onethisch noemen, dat afgestoten worden.
Ik herinner mij die keer dat ik – al klinkt het hier wat paradoxaal – in aanraking kwam met het verschijnsel. Een wanstaltige vrouw met een vreselijke brandwonde op het gelaat stapte op de trein. Hoewel er op dat ogenblik niet zó veel meer vrije plaatsen waren dan gegadigden, voelde toch niemand zich geroepen om naast of tegenover haar plaats te nemen. Niemand had de moed om dit meedogenloze patroon te doorbreken. De vrouw kwam alleen te zitten in een voor de rest zeer goedgevulde wagon en dat was bijzonder pijnlijk. Er was duidelijk geen pater Damiaan aan boord.
Toen gebeurde in mij iets vreemds. De afstoting, die ook ik – omdat ik niet anders kon – ten aanzien van deze gehavende en eenzame vrouw haar werk had laten doen, keerde zich tegen zichzelf. De afstoting werd zelf afstotelijk. Ik vond mijn eigen gedrag weerzinwekkend, ja, al even weerzinwekkend als de brandwonde op het gelaat van die vrouw. Dat, die ervaring, heeft op mijn ziel een litteken achtergelaten.