woensdag 11 juni 2008
37 * 28,60 * 1236
Ik zal maar eens de giffen van gisterenavond wegmalen, denk ik – en ik overweeg dat mijn grote voorbeeld, mijn rolmodel, mijn idool dat ook al vaak moet hebben gedacht wanneer hij ’s ochtends uit zijn knalgele Lamborghini stapt en op zijn fiets kruipt. Een loopster met strak oranje pakje komt het jaagpad opgelopen, net wanneer ik daar aan kom rijden. Wat verder rijd ik bijna een kwartel aan, een kwarteljong meer bepaald, met zijn wat onoplettende moeder vlakbij in de berm. Hij vliegt een eind voor mijn wiel uit, en zwenkt dan naar links. Boven mij hoor ik de roep van een scholekster, hij vliegt mee op, boven het kanaal. Achter hem een tweede scholekster, ook een roep, stiller (door de afstand). De roep, een schrille pieptoon, gaat meerdere keren weg en weer. Die twee zijn duidelijk in een communicatie verwikkeld. Zo intens blijkbaar, dat de eerste niet goed uitkijkt en bijna tegen een houtduif die uit de tegenovergestelde richting komt aanvliegen aanvliegt. Op het laatste nippertje kunnen ze elkaar, als twee stuntvliegers die recht op elkaar afvliegen, met een kantelbeweging op de eigen as, vermijden. In Zandvoorde bereik ik de mooiweergrens. Waar ik vertrokken was onder een grijs wolkenpak, breekt hier de zon door. Dat zorgt voor bijzonder mooie lichteffecten, waarvan ik dan ook tijdens mijn terugrit geniet: de zon die weiden en zwart-wit vee en rode daken boven witte muren op de voorgrond belicht, met daarboven een donkergrijze lucht – menig Hollands landschapsschilder uit de Gouden Eeuw zou er duimen en vingers bij aflikken. In mijn hoofd dwaal ik af naar gedachten die te persoonlijk zijn om hier te vermelden, ik krijg een telefoon of ik deze namiddag naar Brussel kan komen, en ik rijd op de Steenkaai in Sint-Pieters bijna een kwakkel aan, een cigarillorokende kwakkel die met zijn fiets plots naar links uitwijkt.