Een grap. Woord en beeld sluiten een verbond. Een geoefend oog ziet dit soort coïncidenties. Maar levert het goede foto’s op? Niet noodzakelijk. Het kan hoor, humor in fotografie, maar dan moet die fotografie al bijzonder sterk op haar benen staan. Het beeld moet hoe dan ook belangrijker blijven. Is de foto van Robert Doisneau met die man die door het etalageraam naar een smakelijke bips op een schilderij kijkt terwijl zijn vrouw iets onschuldigers viseert een goede foto? Ja, maar wellicht toch vooral om wat er zich op de achtergrond afspeelt: het leven in de straat staat niet stil. Terwijl ook op de voorgrond vanalles gebeurt: de relatie met de verdekt opgestelde fotograaf, die hier duidelijk een inbreuk pleegt.
Grappen in foto’s hebben de vervelende eigenschap dat ze vóór de foto gaan staan. Dat ze de foto wegdrukken en onzichtbaar maken. Bij mijn Epiderm-foto is hoogstens sprake van een vastgelegde observatie. Wat ontbreekt er? De compositie, bijvoorbeeld, is niet bijzonder gelukkig. Misschien was er meer recul nodig geweest – maar daarvoor was de straat niet breed genoeg, en bovendien moest het woord zonder hetwelk hier alleen maar een deficiënte bepleistering te zien zou zijn, een die met niets anders dan met het woord een interactie aangaat, groot genoeg blijven om voldoende aandacht naar zich toe te trekken. Wat had eventueel wél nog de foto kunnen redden? Een passant? Misschien. Een auto waarvan de buitenkant blutsen of schrammen vertoont – waardoor een beeldrijm zou ontstaan? Ga daar maar eens op zitten wachten. Of, zoals bij Doisneau, een tafereel van spelende kinderen dat een spanning creëert tussen voor- en achtergrond; tussen het thematische centrum van de foto en de periferie; tussen, inderdaad, studium en punctum? Dat alles is hier niet aanwezig en dus kan deze foto als foto geen enkele pretentie koesteren. Zij zegt enkel: kijk wat de fotograaf heeft opgemerkt. Kijk, hoe uw wereld er in al zijn afbladderende treurigheid toch vrolijk uit kan zien. Het volstaat goed te kijken.