maandag 30 juni 2008
Dag 303 vVH&C
080617 –
Overschrijven (96)
Een zee van gezoem
De stenen die we uit alle macht zo ver we maar konden
van ons af gegooid hebben worden week en zacht
daarna zelfs vloeibaar en nemen nieuwe gedaanten aan
die uit ligstand naar ons toe beginnen te kruipen
op wankele pootjes tot kniehoogte overeind komen
een brabbeltaal uitslaan en veeleisend gaan staan
om dan krachtig en soepel in alle richtingen te rennen
met gefluister geroep en geschreeuw van kleurrijke
op het eerste gehoor totaal onsamenhangende woorden
die we tot onze eigen verbazing vrijwel onmiddellijk
moeiteloos kunnen verstaan en beantwoorden.
Voordat we het goed en wel in de gaten hebben
staan we alweer enorme hoeveelheden eten en drinken
in talrijke openingen te schuiven en gieten
wassen te draaien tassen te pakken bakjes te vullen
met borrelnootjes kaaskoekjes ranzige partyhapjes
van schaaltjes te schrapen bewonderend ach en o
te roepen in andermans huizen sporthemden te strijken
ons 's ochtends te hijsen in pakken en pakjes 's avonds
uit te sjorren aandelen te nemen in de zee van gezoem.
Zonder zichtbare naden zal de wereld zich sluiten
in een onomkeerbare godvergeten onstuitbare vaart.
Wiljan van den Akker (1954), uit: De afstand (2008)
Met dank aan Laurens Jz. Coster
Overschrijven (96)
Een zee van gezoem
De stenen die we uit alle macht zo ver we maar konden
van ons af gegooid hebben worden week en zacht
daarna zelfs vloeibaar en nemen nieuwe gedaanten aan
die uit ligstand naar ons toe beginnen te kruipen
op wankele pootjes tot kniehoogte overeind komen
een brabbeltaal uitslaan en veeleisend gaan staan
om dan krachtig en soepel in alle richtingen te rennen
met gefluister geroep en geschreeuw van kleurrijke
op het eerste gehoor totaal onsamenhangende woorden
die we tot onze eigen verbazing vrijwel onmiddellijk
moeiteloos kunnen verstaan en beantwoorden.
Voordat we het goed en wel in de gaten hebben
staan we alweer enorme hoeveelheden eten en drinken
in talrijke openingen te schuiven en gieten
wassen te draaien tassen te pakken bakjes te vullen
met borrelnootjes kaaskoekjes ranzige partyhapjes
van schaaltjes te schrapen bewonderend ach en o
te roepen in andermans huizen sporthemden te strijken
ons 's ochtends te hijsen in pakken en pakjes 's avonds
uit te sjorren aandelen te nemen in de zee van gezoem.
Zonder zichtbare naden zal de wereld zich sluiten
in een onomkeerbare godvergeten onstuitbare vaart.
Wiljan van den Akker (1954), uit: De afstand (2008)
Met dank aan Laurens Jz. Coster
You can get it if you really want
http://www.youtube.com/watch?v=xDL0N4842MU
From the BBC drama series 'Blackpool' broadcasted on Canvas.
Met dank aan Luc R.
From the BBC drama series 'Blackpool' broadcasted on Canvas.
Met dank aan Luc R.
zondag 29 juni 2008
zaterdag 28 juni 2008
Dag 302 vVH&C
080616 –
Overschrijven (95)
Moeder
Het is niet eerlijk. Niet over jou, maar over hem
die mij verlaten heeft, heb ik geschreven.
Alsof de avonden niet bestonden waarop wij
samen het Grieks alfabet leerden,
met passende gezichten poker speelden en
op geliefden wachtten die ons niet gevonden hadden.
Het is niet eerlijk dat ik de dag niet eer
waarop je geen heil meer zag in woorden
als nieuwjaar, Parijs en postbode, nadat
je alle hoop op zijn terugkomst verloren had.
Het wordt tijd dat ik mij opnieuw naast je zet
en jij mij belet te kiezen voor wat ik niet heb.
Eddy van Vliet, Verzamelde gedichten (Amsterdam 2007), 404
Overschrijven (95)
Moeder
Het is niet eerlijk. Niet over jou, maar over hem
die mij verlaten heeft, heb ik geschreven.
Alsof de avonden niet bestonden waarop wij
samen het Grieks alfabet leerden,
met passende gezichten poker speelden en
op geliefden wachtten die ons niet gevonden hadden.
Het is niet eerlijk dat ik de dag niet eer
waarop je geen heil meer zag in woorden
als nieuwjaar, Parijs en postbode, nadat
je alle hoop op zijn terugkomst verloren had.
Het wordt tijd dat ik mij opnieuw naast je zet
en jij mij belet te kiezen voor wat ik niet heb.
Eddy van Vliet, Verzamelde gedichten (Amsterdam 2007), 404
vrijdag 27 juni 2008
Dag 300 vVH&C
080613 en 080617 -
Een licht dat schijnt van vroeger
Ik heb vier uur lang gefotografeerd in dit museum. Ik kende het niet, er is een wereld voor mij opengegaan. Een wereld van glorieus licht en verstild verleden.
Het licht valt er op raderen en kuipen die voorgoed zijn stilgevallen en opgeblonken, op vitrines waarin het leven en het geratel, de geur en de hitte worden bewaard. Op foto’s zie ik de groeven op de gelaten van vroegere brouwers. Hun neuzen, waarmee zij gist en gerst proefden.
Het lover van de buitenbomen werpt binnen zijn grillige schaduwen: op een vloer van baksteen, een trap van hout, op het versgeverfde instrumentarium van vergane, niet langer borrelende en bruisende bedrijvigheid. De fusten en de kolven.
Vier uur lang vang ik dat licht in dit bierhiernamaals. Nu eens is het gedempt, dan weer valt het met alle geweld naar binnen: ik zie door het raam hoe buiten, boven het land, de wolken de zon plagen. Vier uur lang zie ik hoe die wolken binnen een koperen buis doen glanzen. Stoffige tonnen zacht omarmen. Spelen in de kuipglazen van merken die smaken naar wat ze zijn. En naar meer. Schaduwen werpen, bijvoorbeeld op de muur naast de allang gortdroge flessen op het flessendroogrek. En in dat licht, dat overvloedige licht, danst het stof van al die jaren.
Het buiten en het binnen van dit museum. Ik zie hoe buurman – laten we hem Jos noemen – hoe buurman Jos tuiniert. De wind en de zon spelen door zijn schaarse haren en in de hangkruin van een treurwilg achter hem. Een van de vierkante raampjes naast een tentoonstellingspop wordt een vierkant landschapje in de beste schilderstraditie: een akker, bomen, een loods, de lucht en de wolken en twee kraaien die daar als op een Gustave van de Woestijne doorheen vliegen – het hele museuminterieur wordt er donker van.
In een van de krochten van deze bewaarplek voel je de nadering van het café: je ziet een afgevoerde tapkast, lege vaten, wat toogalaam. Een wulpse dame – zij het een afgietsel – met presenteerblad. Maar vooral: je hóórt hier vanalles. De stemmen, het stille genieten van het gerstenat, muziek. Non, je ne regrette rien!
En dan, dan wacht de grootste vreugde van de dag: dat ik, vanuit die wereld van licht en glans die voor mij is opengegaan, vier uur lang, een tweede nieuwe wereld betreden mag, een nieuwe oude wereld, een zoals er in mijn stadse wereld geen meer bestaat: een wereld van kout en conversatie, een café waar nog mag worden gerookt, een Snoek of twee van ’t vat. Een wereld van in géén tijd vrienden maken voor het leven. En elkaar, en zichzelf, dan weer vergeten.
Proost! Troost!
Deze tekst is opgenomen als onderdeel van het project WoordBeelden.
Een licht dat schijnt van vroeger
Ik heb vier uur lang gefotografeerd in dit museum. Ik kende het niet, er is een wereld voor mij opengegaan. Een wereld van glorieus licht en verstild verleden.
Het licht valt er op raderen en kuipen die voorgoed zijn stilgevallen en opgeblonken, op vitrines waarin het leven en het geratel, de geur en de hitte worden bewaard. Op foto’s zie ik de groeven op de gelaten van vroegere brouwers. Hun neuzen, waarmee zij gist en gerst proefden.
Het lover van de buitenbomen werpt binnen zijn grillige schaduwen: op een vloer van baksteen, een trap van hout, op het versgeverfde instrumentarium van vergane, niet langer borrelende en bruisende bedrijvigheid. De fusten en de kolven.
Vier uur lang vang ik dat licht in dit bierhiernamaals. Nu eens is het gedempt, dan weer valt het met alle geweld naar binnen: ik zie door het raam hoe buiten, boven het land, de wolken de zon plagen. Vier uur lang zie ik hoe die wolken binnen een koperen buis doen glanzen. Stoffige tonnen zacht omarmen. Spelen in de kuipglazen van merken die smaken naar wat ze zijn. En naar meer. Schaduwen werpen, bijvoorbeeld op de muur naast de allang gortdroge flessen op het flessendroogrek. En in dat licht, dat overvloedige licht, danst het stof van al die jaren.
Het buiten en het binnen van dit museum. Ik zie hoe buurman – laten we hem Jos noemen – hoe buurman Jos tuiniert. De wind en de zon spelen door zijn schaarse haren en in de hangkruin van een treurwilg achter hem. Een van de vierkante raampjes naast een tentoonstellingspop wordt een vierkant landschapje in de beste schilderstraditie: een akker, bomen, een loods, de lucht en de wolken en twee kraaien die daar als op een Gustave van de Woestijne doorheen vliegen – het hele museuminterieur wordt er donker van.
In een van de krochten van deze bewaarplek voel je de nadering van het café: je ziet een afgevoerde tapkast, lege vaten, wat toogalaam. Een wulpse dame – zij het een afgietsel – met presenteerblad. Maar vooral: je hóórt hier vanalles. De stemmen, het stille genieten van het gerstenat, muziek. Non, je ne regrette rien!
En dan, dan wacht de grootste vreugde van de dag: dat ik, vanuit die wereld van licht en glans die voor mij is opengegaan, vier uur lang, een tweede nieuwe wereld betreden mag, een nieuwe oude wereld, een zoals er in mijn stadse wereld geen meer bestaat: een wereld van kout en conversatie, een café waar nog mag worden gerookt, een Snoek of twee van ’t vat. Een wereld van in géén tijd vrienden maken voor het leven. En elkaar, en zichzelf, dan weer vergeten.
Proost! Troost!
Deze tekst is opgenomen als onderdeel van het project WoordBeelden.
donderdag 26 juni 2008
WoordBeelden
Vanaf vandaag plaats ik hier enkele van de foto's die ik maakte van en voor het Mout- & Brouwhuis De Snoek in Alveringem, in het kader van het tentoonstellingsproject WoordBeelden.
Foto affiche: Alex Vanhee
De fototentoonstelling in de zeven streekmusea begint zaterdag 28 juni en duurt tot 30 september. Het Mout- & Brouwhuis De Snoek ligt benoorden de dorpskern van Alveringem (nabij Veurne) aan de vaart, heeft een uitstekend bier van het vat en een mooi terras - ik kan me voorstellen dat het de ideale stop is om bijvoorbeeld na een bezoek aan de Poëziezomer van Watou op verhaal te komen.
woensdag 25 juni 2008
Dag 298 vVH&C
080613 –
Dag P.,
Ik ben gisteren dus naar Alveringem getrokken en heb mij daar vijf uur lang in het Mout- & Brouwhuis De Snoek annex café bijzonder goed geamuseerd.
Dat op zich was al de moeite waard.
Nu nog de foto's. Ik heb tweehonderd digitale foto's en dan nog vier rolletjes zwart-witfilm. Vandaag selecteer ik een twintigtal digitale beelden, die ik dan indien nodig nog bewerk. Vanavond heb ik een cd-rom klaar met die beelden. Voor de analoge beelden hadden we afgesproken dat jij zou instaan voor de ontwikkeling van de films.
Zaak is nu dus dat cd-rom en filmrolletjes tijdig, dat wil zeggen voor maandag, bij jou arriveren. Kan ik het materiaal vanavond bij J. afleveren? Dat lijkt mij het snelste. Maar ik weet natuurlijk niet of daarmee alles dit weekend bij jou kan zijn. Laat mij daarover iets weten.
Ik keek gisterenavond al eens naar de digitale beelden en denk wel dat ze bruikbaar zijn. (Hoewel twintig echt goede foto's wel veel is, natuurlijk.) Ik weet niet wat ik van de analoge beelden kan verwachten. Het is de eerste keer dat ik echt met die Hasselblad werk - ik heb nooit eerder een resultaat ervan gezien. Misschien heb ik alles systematisch verkeerd gedaan en zit er helemaal niets bruikbaars bij. Ik gebruikte mijn digitale Nikon behalve als hoofdleverancier van beelden ook als lichtmeter voor de Hasselblad, dus het is afwachten. Het was vrij donker in dat museum, soms moest ik - op statief, uiteraard! - tot 1 seconde belichten. Maar je weet nooit dat er een paar goede beelden bij zijn...
Uiteraard wil ik, na de ontwikkeling van de filmpjes, zelf beslissen welke beelden ik desgevallend wens te selecteren. Het lijkt me dan ook aangewezen dat er contactafdrukken worden gemaakt, voldoende groot, zodat ik een keuze kan maken. Kun je mij die contactafdrukken per post of via J. bezorgen? Ik zou ook graag na de keuze en het gebruik de ontwikkelde negatieven terug in mijn bezit krijgen. (Onder meer ook omdat van een van de filmpjes de eerste foto's helemaal niet over Alveringem gaan.)
Je kunt mij vandaag bellen op een van de onderstaande nummers om verder af te spreken.
Groeten,
P.
Dag P.,
Ik ben gisteren dus naar Alveringem getrokken en heb mij daar vijf uur lang in het Mout- & Brouwhuis De Snoek annex café bijzonder goed geamuseerd.
Dat op zich was al de moeite waard.
Nu nog de foto's. Ik heb tweehonderd digitale foto's en dan nog vier rolletjes zwart-witfilm. Vandaag selecteer ik een twintigtal digitale beelden, die ik dan indien nodig nog bewerk. Vanavond heb ik een cd-rom klaar met die beelden. Voor de analoge beelden hadden we afgesproken dat jij zou instaan voor de ontwikkeling van de films.
Zaak is nu dus dat cd-rom en filmrolletjes tijdig, dat wil zeggen voor maandag, bij jou arriveren. Kan ik het materiaal vanavond bij J. afleveren? Dat lijkt mij het snelste. Maar ik weet natuurlijk niet of daarmee alles dit weekend bij jou kan zijn. Laat mij daarover iets weten.
Ik keek gisterenavond al eens naar de digitale beelden en denk wel dat ze bruikbaar zijn. (Hoewel twintig echt goede foto's wel veel is, natuurlijk.) Ik weet niet wat ik van de analoge beelden kan verwachten. Het is de eerste keer dat ik echt met die Hasselblad werk - ik heb nooit eerder een resultaat ervan gezien. Misschien heb ik alles systematisch verkeerd gedaan en zit er helemaal niets bruikbaars bij. Ik gebruikte mijn digitale Nikon behalve als hoofdleverancier van beelden ook als lichtmeter voor de Hasselblad, dus het is afwachten. Het was vrij donker in dat museum, soms moest ik - op statief, uiteraard! - tot 1 seconde belichten. Maar je weet nooit dat er een paar goede beelden bij zijn...
Uiteraard wil ik, na de ontwikkeling van de filmpjes, zelf beslissen welke beelden ik desgevallend wens te selecteren. Het lijkt me dan ook aangewezen dat er contactafdrukken worden gemaakt, voldoende groot, zodat ik een keuze kan maken. Kun je mij die contactafdrukken per post of via J. bezorgen? Ik zou ook graag na de keuze en het gebruik de ontwikkelde negatieven terug in mijn bezit krijgen. (Onder meer ook omdat van een van de filmpjes de eerste foto's helemaal niet over Alveringem gaan.)
Je kunt mij vandaag bellen op een van de onderstaande nummers om verder af te spreken.
Groeten,
P.
dinsdag 24 juni 2008
Dag 297 vVH&C
080624 – Ik sprak hier eerder lovend over de essays van Herman de Coninck, maar ik heb het niet zo voor zijn onweerstaanbare neiging tot woordspelerigheid. Ik geef een drietal voorbeelden, teruggevonden in vijf opeenvolgende bladzijden van de essaybundel Intimiteit onder de melkweg – ik had op alle andere vijf opeenvolgende bladzijden wellicht evenveel voorbeelden kunnen vinden.
176: ‘Je mag erin, in deze gedichten. Goed, dat mag je in alle verstaanbare poëzie. Maar eenmaal binnen, merk je dat je er al was. Je komt erin voor. Dat is toch wel erg voorkomend van Van Toorn.’
177: ‘In “Engelse suite” bijvoorbeeld is het duidelijk mis. Het is een genereuze reeks: de ex-geliefde krijgt niet een kamer, maar een hele suite.’
181: ‘…kortom een aantal kleine dingen, maar in zeer grote mate. En omarmende rijmen tegen de kou. En kleine, deemoedige taal, zo gewoon dat ze elementair wordt.’
Ik zeg niet dat het niet mag of fout is. Maar overdaad schaadt. Het geeft De Conincks teksten iets kneuterigs mee, wat hun impact afzwakt. Het is een truc – het is als iemand die voortdurend dezelfde grapjes maakt. Misschien is het een goed grapje, spitsvondig en scherpzinnig, maar op de duur bot het af en blijft het alleen maar vervelend.
En in poëzie werkt het procédé al helemaal niet – een van de belangrijkste redenen waarom ik niet van de poëzie van Herman de Coninck kan houden. Want je moet er nogal wat van die woordspelerigheid verduren.
En dan nu de oplossing van de grote prijsvraag: waar in de foto op de cover van Intimiteit onder de melkweg zit het punctum? De enige inzending, van R., kan ik, tevens jury, helaas niet goedkeuren en komt dus niet in aanmerking voor de hoofdprijs, een fietsweekend met Kristien Hemmerechts. R. antwoordde: ‘Punctum is de kroontjespen en het oefenschriftje van de eerste klas. Dus ook ouder geworden lezen als een kind? Zo onbevangen?’ Dat is niet waaraan ik dacht toen ik het in verband met de foto over een punctum had. Wat dan wel, vraagt u? Wel, ik dacht hieraan:
De oude man schrijft in zijn kinderschriftje (en kinderlijk handschrift) een a bij op de …verkeerde lijn.
176: ‘Je mag erin, in deze gedichten. Goed, dat mag je in alle verstaanbare poëzie. Maar eenmaal binnen, merk je dat je er al was. Je komt erin voor. Dat is toch wel erg voorkomend van Van Toorn.’
177: ‘In “Engelse suite” bijvoorbeeld is het duidelijk mis. Het is een genereuze reeks: de ex-geliefde krijgt niet een kamer, maar een hele suite.’
181: ‘…kortom een aantal kleine dingen, maar in zeer grote mate. En omarmende rijmen tegen de kou. En kleine, deemoedige taal, zo gewoon dat ze elementair wordt.’
Ik zeg niet dat het niet mag of fout is. Maar overdaad schaadt. Het geeft De Conincks teksten iets kneuterigs mee, wat hun impact afzwakt. Het is een truc – het is als iemand die voortdurend dezelfde grapjes maakt. Misschien is het een goed grapje, spitsvondig en scherpzinnig, maar op de duur bot het af en blijft het alleen maar vervelend.
En in poëzie werkt het procédé al helemaal niet – een van de belangrijkste redenen waarom ik niet van de poëzie van Herman de Coninck kan houden. Want je moet er nogal wat van die woordspelerigheid verduren.
*
En dan nu de oplossing van de grote prijsvraag: waar in de foto op de cover van Intimiteit onder de melkweg zit het punctum? De enige inzending, van R., kan ik, tevens jury, helaas niet goedkeuren en komt dus niet in aanmerking voor de hoofdprijs, een fietsweekend met Kristien Hemmerechts. R. antwoordde: ‘Punctum is de kroontjespen en het oefenschriftje van de eerste klas. Dus ook ouder geworden lezen als een kind? Zo onbevangen?’ Dat is niet waaraan ik dacht toen ik het in verband met de foto over een punctum had. Wat dan wel, vraagt u? Wel, ik dacht hieraan:
De oude man schrijft in zijn kinderschriftje (en kinderlijk handschrift) een a bij op de …verkeerde lijn.
maandag 23 juni 2008
Dag 296 vVH&C
080623 – Het is mistig en daarom begin ik de dag met een halfuurtje fotograferen aan het kanaal. Zonder verwachtingen, maar terug thuis met beelden die er anders nooit zouden geweest zijn. Ook analoge, waarvan ik pas later het resultaat zal te zien krijgen. Dit uitstel bevalt me. Analoge rust. Benieuwd. Verlangen.
zondag 22 juni 2008
81 * 27,60 * 1356
Fietsrit vanuit Bulskamp, vlakbij Veurne. Ons zevenkoppige groepje rijdt langs Beveren, Roesbrugge, Haringe en Watou naar de Mont des Cats ofte de Catsberg. Daar geraak ik met de grootste moeite op – boven krijg ik druivensuiker toegediend. Prachtige landschappen hoor, bezuiden Watou, en dan weer afdalend van de Catsberg naar Boeschepe en door het Helleketelbos… Ja, zo heet het. Nog meer onwaarschijnlijke toponiemen: De Witte Huizen, De Pauw, Canada. In Westvleteren, tegenover de abdij, stoppen we: R., die hier is opgegroeid, groet een vriendin van zijn moeder, die ‘met de pint’ (gieter) de planten besproeit. Er ontspint zich een jolige dialoog, de tien meter tussenruimte wordt niet overbrugd: de vrouw blijft daar maar met haar gieter staan en ik betreur het dat ik geen fototoestel bij heb. Het laatste stuk, met felle zijwind, volgen we een kanaal tot in Alveringem, waar we op het terras van het Brouwerijmuseum De Snoek, mij welbekend (zoals u de volgende dagen op deze blog zult zien), in de vorm van frisdrank suikers tot ons nemen.
zaterdag 21 juni 2008
Dag 295 vVH&C
080619 en 080621 – Bij de tentoonstelling van Benoît waarover ik gisteren berichtte, hoort een catalogus met fraaie reproducties en een tekst van Stefan Hertmans. Die tekst, ‘Benoît en de tekenen van de tijd’, is minder fraai.
Hertmans vertrekt van het onderscheid tussen ‘tekenaar’ en ‘wat men een “echte” kunstenaar noemt’. Hij verwerpt – terecht – dit onderscheid: veel tekenaars leggen ‘een grotere artistieke gevoeligheid voor de tijdgeest aan de dag […] dan tal van hun pompeuzere kunstbroeders’ en, bovendien, ‘in het geval van Benoît kan men makkelijk zien dat juist de tekenaar in hem het meest sensibele punt van zijn denk- en schilderwereld vormt’. Fronsfrons, nu alreeds: ‘de tekenaar in hem’, ‘meest sensibele punt’, ‘zijn denk- en schilderwereld’.
‘De tekenaar,’ voegt Hertmans, al meteen in de aanloop helemaal op dreef, daaraan toe, ‘moeten we dan wel eerst leren zien als de be-tekenaar.’ Aha, het is uit dát vaatje dat hier zal worden getapt! Signifiant-signifié – twee schellen hesp en honderd gram paté. Ik dacht dat we dat Frans-structuralistische kunstkritiekgelul nu wel gehád hadden.
Bon, tot zover de inleidende alinea. Tijd om alle registers open te gooien en om de grote Vlaamse, pardon, Belgische kunstenaar Benoît te situeren in het Grote Wereldboek van de Kunst tot Dusverre. Benoît wordt vergeleken met Paul Klee, met hoe die ‘een lijn mee uit wandelen nam’. Sorry hoor, maar dit is mystificatie. Wat moet ik mij daarbij voorstellen, bij ‘een lijn mee uit wandelen nemen’? Hertmans’ verduidelijking maakt mij niet wegwijs op deze wandeling: ‘In het werk van Benoît gebeurt iets gelijkaardigs: hoe sober zijn werk vaak is, telkens kan men verbaasd zijn door de vrijheid die lijkt uit te gaan van de soevereiniteit van zijn lijnvoering.’ Wát is dát? Soevereiniteit van lijnvoering? Hey, kan het wat minder vaag?
Nu al valt het op: dat typische jargon, die vage bewoordingen die absoluutheid van de uitspraken moeten vermijden – ‘lijkt’, ‘vaak’, ‘veel van de huidige tekenaars’ (dus niet allemaal), ‘tal van hun pompeuzere kunstbroeders’… Wees moedig, Stefan, en dek u zo niet in. Noem man en paard.
Waar waren we gebleven? O ja, bij de ‘soevereiniteit van zijn lijnvoering’. Daardoor ontstaat, volgens Hertmans alweer (maar we zijn al op onze hoede), ‘een indruk van grote geestelijke vrijheid, zelfs in de meest minimale werken’. Hier wordt in één keer heel veel beweerd. Om te beginnen dat de ‘soevereine lijnvoering’ een ‘indruk’ doet ontstaan van ‘een grote geestelijke vrijheid’ en dus dat je in grote mate geestelijk vrij moet zijn om zo’n soevereine lijnvoering tot stand te brengen. Tweede impliciete bewering: in minimale werken zou je die indruk minder gemakkelijk kunnen krijgen.
Wat een geraaskal is dit allemaal?
‘Anderzijds verklaart het ook, in de sterke ascese die Benoîts werk vertoont, het verbazingwekkend eclectische karakter van zijn oeuvre.’ Ik begrijp er niets meer van. Ten eerste is deze zin grammaticaal een miskleun. Ten tweede is niet duidelijk waar het onderwerp, ‘het’ op slaat: op de ‘soevereiniteit van de lijnvoering’? Maar dan zou er ‘zij’ moeten staan. Nu goed, er is sprake van ‘vrijheid’, en het zal wel daarop zijn dat Hermans dat eclecticisme wil vastklikken.
Zo benieuwd als ik ben daarover iets meer te vernemen, zo zeer blijf ik op mijn honger zitten. Hertmans is in vitesse badineuse geschakeld en begint er nu echt stévig op los te leuteren: ‘De autonomie van Benoîts lijnvoering [– lijnvoering, hoe meer ik dat woord proef, hoe bekakter ik het vind –] lijkt op een invitation à la danse [de drukker had geen cursieven in zijn letterbak]: je wordt uitgenodigd met je blik op verkenning te gaan, en vaak zal het gevoel van lichtheid en openheid aanleiding geven tot een soort glimlachend besef.’
‘Een soort glimlachend besef.’ Nou moe. Ik voel die lichtheid niet, hoor! Ik voel een onmetelijke zwaarte vooral bij het lezen van dergelijke zinnen. En kijk, ik word gesteund in mijn aanvoelen – voor zover ik die steun van Hertmans nog verdráág: ‘Toch is zijn werk daarom niet “licht” in de gebruikelijke betekenis.’ Ha, daar zijn we met de apodictische argumenten, het te-nemen-of-te-laten, het ‘jij-hoort-erbij-en-jij-niet’. Want we hebben het hier over de ‘gebruikelijke betekenis’. Dát is niet de betekenis van Benoîts werk, oh neen! De betekenis van Benoîts werk is ongebruikelijk! – ‘alles is gericht op een zoektocht naar essentie, wezenlijkheid, op een uiterst gewetensvolle manier’. Poehpoeh! Dit is, jaja, niets minder dan ‘een kwestie van alles of niets’! En nog (alsof dat niet genoeg was): ‘de spanning van betekenis [wordt] maximaal opgerekt’! Want: ‘[e]lk teken krijgt een dubbele werking: het is slechts wat het is, in zijn naakte, vaak [alweer vaak] frêle gevoeligheid, maar het is tegelijk ook veel meer dan het op zich kan zijn, want het verwijst naar het inmiddels haast labyrintische geheel van tekens die Benoît voor onze ogen opvoert’. Wat wordt hier in godsnaam gezegd: tekens die slechts zijn wat ze zijn, en tegelijk ook veel méér dan ze op zich kunnen zijn? En dan opnieuw dat vervelende niet-bindende ‘vaak’ en ‘haast’… Want wat is het nu, een labyrint of niet? Kan iets, bijvoorbeeld een geheel van tekens, ‘haast’ labyrintisch zijn? Ik vraag het mij niet eens meer af. Ook al is het ‘een kwestie van alles of niets’. Het zal mij worst wezen.
Ik volg niet meer, en u allicht ook niet.
We zijn al twee alinea’s ver. Hertmans leutert in nog vier hierop volgende alinea’s lustig voort – maar we moeten bondig zijn. (Ik kan u al verklappen dat de schriftuur er niet meteen minder onduidelijk op wordt: ‘het onderscheid tussen een ornamentele en essentiële beweging wordt opgeheven’; ‘verantwoordelijkheidsbesef tegenover de tekens die men voortbrengt’…)
Dit is in elk geval duidelijk: tot hier is de tekst van Stefan Hertmans niet veel meer dan gebakken lucht. Daarna wordt het gelukkig wat concreter (het kon moeilijk anders). Hertmans doet een poging iets te zeggen over ‘de zoektocht naar de verhouding tussen drager en motief’ en over de ‘ruimtelijkheid’ in Benoîts werk. Hij heeft een voorliefde voor Benoîts be-tekenende tekeningen van kledingstukken – al wordt hij in zijn poging om er iets over te zeggen alweer ergerlijk vaag: ‘melancholische innerlijkheid’; ‘het soms haast omineuze volume’; ‘alles is hier suggestie en beginnende sensualiteit die zich onmiddellijk terugtrekt binnen de raadsels van haar taal’.
In het laatste deel van zijn voorlaatste alinea gaat Hertmans opnieuw een beetje heel erg kort door de bocht. Hij plaatst Benoît op één lijn met ‘de door hem [B.] bewonderde meesters: Velazquez [sic], Ribera of Piero della Francesca’. Uitleg: ‘Net als bij hen is zijn aandacht voor de spanning tussen figuur en ruimte tot op het volmaakte afgepast, is zijn aandacht voor kleur en transparantie vervuld van een subtiele omzichtigheid, en gaat er van de houding van de gesuggereerde lichamen een raadsel uit dat veel meer suggereert dan het toont.’ Poehpoehpoeh! Vooral dat laatste, je moet dat eens traag uitspreken: van de houding van de gesuggereerde lichamen gaan een raadsel uit dat veel meer suggereert dan het toont. Dat zijn twee suggesties en één raadsel in één zin, des Guten zuviel als je het mij vraagt.
Nu is Hertmans niet meer te stuiten: ‘Dat maakt dat het werk van Benoît in zijn beste ogenblikken ook nog steeds getekend blijft door iets wat hem misschien wel het meest kenmerkt: zijn minzame bescheidenheid, die zich omzet in artistieke aandacht. […] alles spitst zich toe op een verlangen naar begrijpen en tegelijk in zijn waarde laten.’
Tja.
Tijd voor een conclusie – Hertmans gaat nu met een elegante strik de eindjes aan elkaar knopen. (Alleen is het jammer dat hij allang niet meer weet dat het losse eindjes zijn. Zo is hij bijvoorbeeld zijn titel – ‘tekenen van de tijd’ – grandioos uit het oog verloren. En de obligate verwijzing naar het be-tekenen ook. (Mag het een beetje meer zijn?) Op die manier kan hij niet anders dan een alleen maar fraai ogende frommelknoop fabriceren, haast een knoop als het ware.) ‘Laat dat’, aldus Hertmans, en hij verwijst, met een bijklank van tiens, wat een fijn toeval naar dat ‘in zijn waarde laten’ – ‘[l]aat dat nu juist de existentiële betekenis zijn achter de vrijheid van de lijn die hij “mee uit wandelen neemt”, net zoals hij dat met onze ogen en associaties doet.’ Kijk, hoe wonderlijk, hoe de kunstenaar mijn ogen en associaties mee uit wandelen neemt en daarmee voorwaar meteen ook nog ‘existentiële betekenis’ tot stand brengt. Maar nog zijn we er niet. ‘Op bepaalde momenten’, maar dan wel alleen ‘wanneer met voldoende verstild is geraakt door het kijken’ – wat zoveel wil zeggen dat als het bij u niet werkt het is omdat u niet goed hebt gekeken – ‘Op bepaalde momenten geeft dat […] aanleiding tot iets wat eigen is aan Benoîts wereld: een gereserveerde ontroering, het aangeraakt worden door zoiets wezenlijks als een feilloos geplaatste lijn, de nauwelijks zichtbaar gemaakte Engel van Fra Angelico, waarnaar Benoît ook steeds op weg is geweest.’
‘[G]ereserveerde ontroering’. Moet er nog zand zijn?
Benoît en Stefan Hertmans, Eb en vloed [tentoonstellingscatalogus], Oostduinkerke 2008
Hertmans vertrekt van het onderscheid tussen ‘tekenaar’ en ‘wat men een “echte” kunstenaar noemt’. Hij verwerpt – terecht – dit onderscheid: veel tekenaars leggen ‘een grotere artistieke gevoeligheid voor de tijdgeest aan de dag […] dan tal van hun pompeuzere kunstbroeders’ en, bovendien, ‘in het geval van Benoît kan men makkelijk zien dat juist de tekenaar in hem het meest sensibele punt van zijn denk- en schilderwereld vormt’. Fronsfrons, nu alreeds: ‘de tekenaar in hem’, ‘meest sensibele punt’, ‘zijn denk- en schilderwereld’.
‘De tekenaar,’ voegt Hertmans, al meteen in de aanloop helemaal op dreef, daaraan toe, ‘moeten we dan wel eerst leren zien als de be-tekenaar.’ Aha, het is uit dát vaatje dat hier zal worden getapt! Signifiant-signifié – twee schellen hesp en honderd gram paté. Ik dacht dat we dat Frans-structuralistische kunstkritiekgelul nu wel gehád hadden.
Bon, tot zover de inleidende alinea. Tijd om alle registers open te gooien en om de grote Vlaamse, pardon, Belgische kunstenaar Benoît te situeren in het Grote Wereldboek van de Kunst tot Dusverre. Benoît wordt vergeleken met Paul Klee, met hoe die ‘een lijn mee uit wandelen nam’. Sorry hoor, maar dit is mystificatie. Wat moet ik mij daarbij voorstellen, bij ‘een lijn mee uit wandelen nemen’? Hertmans’ verduidelijking maakt mij niet wegwijs op deze wandeling: ‘In het werk van Benoît gebeurt iets gelijkaardigs: hoe sober zijn werk vaak is, telkens kan men verbaasd zijn door de vrijheid die lijkt uit te gaan van de soevereiniteit van zijn lijnvoering.’ Wát is dát? Soevereiniteit van lijnvoering? Hey, kan het wat minder vaag?
Nu al valt het op: dat typische jargon, die vage bewoordingen die absoluutheid van de uitspraken moeten vermijden – ‘lijkt’, ‘vaak’, ‘veel van de huidige tekenaars’ (dus niet allemaal), ‘tal van hun pompeuzere kunstbroeders’… Wees moedig, Stefan, en dek u zo niet in. Noem man en paard.
Waar waren we gebleven? O ja, bij de ‘soevereiniteit van zijn lijnvoering’. Daardoor ontstaat, volgens Hertmans alweer (maar we zijn al op onze hoede), ‘een indruk van grote geestelijke vrijheid, zelfs in de meest minimale werken’. Hier wordt in één keer heel veel beweerd. Om te beginnen dat de ‘soevereine lijnvoering’ een ‘indruk’ doet ontstaan van ‘een grote geestelijke vrijheid’ en dus dat je in grote mate geestelijk vrij moet zijn om zo’n soevereine lijnvoering tot stand te brengen. Tweede impliciete bewering: in minimale werken zou je die indruk minder gemakkelijk kunnen krijgen.
Wat een geraaskal is dit allemaal?
‘Anderzijds verklaart het ook, in de sterke ascese die Benoîts werk vertoont, het verbazingwekkend eclectische karakter van zijn oeuvre.’ Ik begrijp er niets meer van. Ten eerste is deze zin grammaticaal een miskleun. Ten tweede is niet duidelijk waar het onderwerp, ‘het’ op slaat: op de ‘soevereiniteit van de lijnvoering’? Maar dan zou er ‘zij’ moeten staan. Nu goed, er is sprake van ‘vrijheid’, en het zal wel daarop zijn dat Hermans dat eclecticisme wil vastklikken.
Zo benieuwd als ik ben daarover iets meer te vernemen, zo zeer blijf ik op mijn honger zitten. Hertmans is in vitesse badineuse geschakeld en begint er nu echt stévig op los te leuteren: ‘De autonomie van Benoîts lijnvoering [– lijnvoering, hoe meer ik dat woord proef, hoe bekakter ik het vind –] lijkt op een invitation à la danse [de drukker had geen cursieven in zijn letterbak]: je wordt uitgenodigd met je blik op verkenning te gaan, en vaak zal het gevoel van lichtheid en openheid aanleiding geven tot een soort glimlachend besef.’
‘Een soort glimlachend besef.’ Nou moe. Ik voel die lichtheid niet, hoor! Ik voel een onmetelijke zwaarte vooral bij het lezen van dergelijke zinnen. En kijk, ik word gesteund in mijn aanvoelen – voor zover ik die steun van Hertmans nog verdráág: ‘Toch is zijn werk daarom niet “licht” in de gebruikelijke betekenis.’ Ha, daar zijn we met de apodictische argumenten, het te-nemen-of-te-laten, het ‘jij-hoort-erbij-en-jij-niet’. Want we hebben het hier over de ‘gebruikelijke betekenis’. Dát is niet de betekenis van Benoîts werk, oh neen! De betekenis van Benoîts werk is ongebruikelijk! – ‘alles is gericht op een zoektocht naar essentie, wezenlijkheid, op een uiterst gewetensvolle manier’. Poehpoeh! Dit is, jaja, niets minder dan ‘een kwestie van alles of niets’! En nog (alsof dat niet genoeg was): ‘de spanning van betekenis [wordt] maximaal opgerekt’! Want: ‘[e]lk teken krijgt een dubbele werking: het is slechts wat het is, in zijn naakte, vaak [alweer vaak] frêle gevoeligheid, maar het is tegelijk ook veel meer dan het op zich kan zijn, want het verwijst naar het inmiddels haast labyrintische geheel van tekens die Benoît voor onze ogen opvoert’. Wat wordt hier in godsnaam gezegd: tekens die slechts zijn wat ze zijn, en tegelijk ook veel méér dan ze op zich kunnen zijn? En dan opnieuw dat vervelende niet-bindende ‘vaak’ en ‘haast’… Want wat is het nu, een labyrint of niet? Kan iets, bijvoorbeeld een geheel van tekens, ‘haast’ labyrintisch zijn? Ik vraag het mij niet eens meer af. Ook al is het ‘een kwestie van alles of niets’. Het zal mij worst wezen.
Ik volg niet meer, en u allicht ook niet.
We zijn al twee alinea’s ver. Hertmans leutert in nog vier hierop volgende alinea’s lustig voort – maar we moeten bondig zijn. (Ik kan u al verklappen dat de schriftuur er niet meteen minder onduidelijk op wordt: ‘het onderscheid tussen een ornamentele en essentiële beweging wordt opgeheven’; ‘verantwoordelijkheidsbesef tegenover de tekens die men voortbrengt’…)
Dit is in elk geval duidelijk: tot hier is de tekst van Stefan Hertmans niet veel meer dan gebakken lucht. Daarna wordt het gelukkig wat concreter (het kon moeilijk anders). Hertmans doet een poging iets te zeggen over ‘de zoektocht naar de verhouding tussen drager en motief’ en over de ‘ruimtelijkheid’ in Benoîts werk. Hij heeft een voorliefde voor Benoîts be-tekenende tekeningen van kledingstukken – al wordt hij in zijn poging om er iets over te zeggen alweer ergerlijk vaag: ‘melancholische innerlijkheid’; ‘het soms haast omineuze volume’; ‘alles is hier suggestie en beginnende sensualiteit die zich onmiddellijk terugtrekt binnen de raadsels van haar taal’.
In het laatste deel van zijn voorlaatste alinea gaat Hertmans opnieuw een beetje heel erg kort door de bocht. Hij plaatst Benoît op één lijn met ‘de door hem [B.] bewonderde meesters: Velazquez [sic], Ribera of Piero della Francesca’. Uitleg: ‘Net als bij hen is zijn aandacht voor de spanning tussen figuur en ruimte tot op het volmaakte afgepast, is zijn aandacht voor kleur en transparantie vervuld van een subtiele omzichtigheid, en gaat er van de houding van de gesuggereerde lichamen een raadsel uit dat veel meer suggereert dan het toont.’ Poehpoehpoeh! Vooral dat laatste, je moet dat eens traag uitspreken: van de houding van de gesuggereerde lichamen gaan een raadsel uit dat veel meer suggereert dan het toont. Dat zijn twee suggesties en één raadsel in één zin, des Guten zuviel als je het mij vraagt.
Nu is Hertmans niet meer te stuiten: ‘Dat maakt dat het werk van Benoît in zijn beste ogenblikken ook nog steeds getekend blijft door iets wat hem misschien wel het meest kenmerkt: zijn minzame bescheidenheid, die zich omzet in artistieke aandacht. […] alles spitst zich toe op een verlangen naar begrijpen en tegelijk in zijn waarde laten.’
Tja.
Tijd voor een conclusie – Hertmans gaat nu met een elegante strik de eindjes aan elkaar knopen. (Alleen is het jammer dat hij allang niet meer weet dat het losse eindjes zijn. Zo is hij bijvoorbeeld zijn titel – ‘tekenen van de tijd’ – grandioos uit het oog verloren. En de obligate verwijzing naar het be-tekenen ook. (Mag het een beetje meer zijn?) Op die manier kan hij niet anders dan een alleen maar fraai ogende frommelknoop fabriceren, haast een knoop als het ware.) ‘Laat dat’, aldus Hertmans, en hij verwijst, met een bijklank van tiens, wat een fijn toeval naar dat ‘in zijn waarde laten’ – ‘[l]aat dat nu juist de existentiële betekenis zijn achter de vrijheid van de lijn die hij “mee uit wandelen neemt”, net zoals hij dat met onze ogen en associaties doet.’ Kijk, hoe wonderlijk, hoe de kunstenaar mijn ogen en associaties mee uit wandelen neemt en daarmee voorwaar meteen ook nog ‘existentiële betekenis’ tot stand brengt. Maar nog zijn we er niet. ‘Op bepaalde momenten’, maar dan wel alleen ‘wanneer met voldoende verstild is geraakt door het kijken’ – wat zoveel wil zeggen dat als het bij u niet werkt het is omdat u niet goed hebt gekeken – ‘Op bepaalde momenten geeft dat […] aanleiding tot iets wat eigen is aan Benoîts wereld: een gereserveerde ontroering, het aangeraakt worden door zoiets wezenlijks als een feilloos geplaatste lijn, de nauwelijks zichtbaar gemaakte Engel van Fra Angelico, waarnaar Benoît ook steeds op weg is geweest.’
‘[G]ereserveerde ontroering’. Moet er nog zand zijn?
Benoît en Stefan Hertmans, Eb en vloed [tentoonstellingscatalogus], Oostduinkerke 2008
vrijdag 20 juni 2008
Dag 294 vVH&C
080618, 080619 en 080620 – Dat Benoît risico’s neemt en meer gehoorzaamt aan zijn niet aflatende drang naar vernieuwing en herbronning dan aan de verleiding om het verworven succes op een gemakkelijke manier voort te zetten, verdient onze waardering. Voor zover die drang niet al te nadrukkelijk romantisch wordt gemystificeerd tot een schier bovenmenselijke en absolutistische queeste naar Het Ene, Het Ware, Het Schone.
Toch blijft de vraag waarom Benoît de geheel eigen stem die hij zich had verworven en die – alle verhoudingen in acht genomen – in grote delen van de westerse wereld (de Lage Landen, Frankrijk, Duitsland, de Verenigde Staten – De Standaard, De Morgen, Vrij Nederland, Lire, Paris Match, VSD, Viva, The New Yorker) kon worden gehoord en begrepen, achter zich heeft gelaten. Waarom heeft hij zijn toevlucht gezocht tot een uitgepuurde, minimalistische, de Heilige Gralen van Soberheid en Integriteit voor zich uit dragende, hermetische schilderkunst?
Dat kan ons alleen maar verwonderen, zeker ook omdat de vroeg in de kunstkoers ontsnapte nu is opgeslokt door een peloton van vele honderden anderen, van wie hij zich niet of dan toch in veel minder grote mate weet te onderscheiden. Het zal lastig worden, om te worden opgemerkt in die meute – en in de huidige context waarin het artistieke streven onder het mom van volksverheffing wordt gerecupereerd door het amusement (‘De Canvascollectie’).
Wat er ook van zij, de schilderijen die Benoît nu maakt – en een hele zomer lang toont in de expositieruimte van het Bureau voor Toerisme in Oostduinkerke (elke dag tot en met 31 augustus van 9 tot 12 en van 14 tot 18 uur) – hebben lang niet meer de vanzelfsprekende zeggingskracht van de ‘cartoons’ (aanhalingstekens!) die hij tot een jaar of tien, vijftien geleden met grote inzet, volharding en vakkundigheid maakte. De schilderijen die hij nu maakt, getuigen weliswaar van datzelfde volhardende zoeken, diezelfde brandende integriteit, datzelfde moedige inzetten van kwetsbaarheid en van – zeker niet het minst – dezelfde tomeloze ambitie, maar ook valt het op dat ze erg veeleisend zijn en, op het kille af, koel. (Daar zullen die aluminium dragers wel voor iets tussen zitten.)
Hier is een kunstenaar aan het woord met een heel eigen idioom – zoveel is zeker en daar is niets mis mee. Maar hier is ook een ‘artiest’ (zie zijn websiteadres) aan het werk die zich niet geroepen voelt om van zijn Muzenberg af te dalen en het grauw enige duiding te verschaffen. Waar vroeger, in de tekeningen/schilderingen, de humor nog als verzachtend glijmiddel kon fungeren, blijft nu enkel het ‘plastische vraagstuk’ over. Dat was ook al in de ‘cartoons’ aanwezig, maar lang niet zo nadrukkelijk. Wie dat ‘plastische vraagstuk’ toen niet begreep (of er zich niet eens van bewust was dat het er was en zijn stempel drukte), kon tenminste nog lachen. Of glimlachen. Wie nu niet begrijpt waarover het gaat, laat zijn blik stuiteren over de werken, voelt hoe hij wordt afgeketst, en vraagt zich af waarom hij in godsnaam naar Oostduinkerke – of all places – is afgezakt.
Ik raad u desalniettemin aan eens te gaan kijken, mocht u toevallig – of niet toevallig – in die verre uithoek des lands verzeild geraken. U zult – in een voortreffelijke accrochage, het dient gezegd, én in een mooie ruimte – felle kleuren aantreffen, uitgepuurde figuren, vreemd vuurwerk, een zwevende chicon, patronen van schier eindeloos herhaalde motieven… U zult een bevreemdende ervaring opdoen. Vooral bij die patronen. Want die lijken een zoeken, een aarzelen uit te drukken, en met de onrust waarmee ze voor uw ogen wemelen een voortdurende zelfbevraging.
Dat is toch wel straf! Dat die hele zoektocht van vele jaren, consciëntieus en koppig, gesteund door notoire autoriteiten maar ook veronachtzaamd en nauwelijks au sérieux genomen door vele anderen, Benoît bij behangselpapierpatronen heeft doen belanden! Niet dat zoiets te min moet zijn voor een kunstenaar – maar van minimalisme gesproken: het kan tellen. Mij overtuigt het niet: dat ritmische patroon van krullewietjes of kruisjes, hoe opzichtig-intrigerend ook de klad- en gumsporen op het uiteindelijke resultaat zijn blijven staan.
Ik kan dit misschien nog wel mooi vinden, of ‘interessant’ – maar echt beroeren doet het mij niet meer. En erger: je kunt er niets meer over zeggen – ook als je eventueel wél zou begrijpen waar het over gaat. Dit is kunst die zich, naar mijn aanvoelen, aan elke commentaar onttrekt, een minimalisme dat zichzelf uitwist.
Ik mis mensen in deze prenten. En een beetje warmte. Ik heb aan die kleurige drinkglaskringen, aan die molenwiekende vuurwerkstaarten van krinkelende kleuren, aan dat obsessieve gekriebel geen boodschap. Zal ik de opvallende gelijkenis van dit werk met dat van Brice Marden signaleren? – ach, wat zou ik: elke kunstenaar zet een traditie voort en epigonisme, al dan niet bewust, is in een tijd waarin alles al is uitgeprobeerd en gedaan allang geen schande meer.
Het moet geen lolletje zijn, vandaag een integer kunstschilder te willen zijn.
Maar waarom, zo vraag ik mij dan af, zou een mens dan niet gewoon nog eens een eenvoudig portretje schilderen, een pretentieloos stilleventje, een verstild landschapje? Wat verlang ik daar naar! (En ik schaam mij niet (langer) het te zeggen.) Er mogen van mij gerust een paar koeien op staan, van die zwart-wit gevlekte. Zoals op die prent van Benoît waarvan een reproductie hier al jaren in mijn blikveld hangt.
Toch blijft de vraag waarom Benoît de geheel eigen stem die hij zich had verworven en die – alle verhoudingen in acht genomen – in grote delen van de westerse wereld (de Lage Landen, Frankrijk, Duitsland, de Verenigde Staten – De Standaard, De Morgen, Vrij Nederland, Lire, Paris Match, VSD, Viva, The New Yorker) kon worden gehoord en begrepen, achter zich heeft gelaten. Waarom heeft hij zijn toevlucht gezocht tot een uitgepuurde, minimalistische, de Heilige Gralen van Soberheid en Integriteit voor zich uit dragende, hermetische schilderkunst?
Dat kan ons alleen maar verwonderen, zeker ook omdat de vroeg in de kunstkoers ontsnapte nu is opgeslokt door een peloton van vele honderden anderen, van wie hij zich niet of dan toch in veel minder grote mate weet te onderscheiden. Het zal lastig worden, om te worden opgemerkt in die meute – en in de huidige context waarin het artistieke streven onder het mom van volksverheffing wordt gerecupereerd door het amusement (‘De Canvascollectie’).
Wat er ook van zij, de schilderijen die Benoît nu maakt – en een hele zomer lang toont in de expositieruimte van het Bureau voor Toerisme in Oostduinkerke (elke dag tot en met 31 augustus van 9 tot 12 en van 14 tot 18 uur) – hebben lang niet meer de vanzelfsprekende zeggingskracht van de ‘cartoons’ (aanhalingstekens!) die hij tot een jaar of tien, vijftien geleden met grote inzet, volharding en vakkundigheid maakte. De schilderijen die hij nu maakt, getuigen weliswaar van datzelfde volhardende zoeken, diezelfde brandende integriteit, datzelfde moedige inzetten van kwetsbaarheid en van – zeker niet het minst – dezelfde tomeloze ambitie, maar ook valt het op dat ze erg veeleisend zijn en, op het kille af, koel. (Daar zullen die aluminium dragers wel voor iets tussen zitten.)
Hier is een kunstenaar aan het woord met een heel eigen idioom – zoveel is zeker en daar is niets mis mee. Maar hier is ook een ‘artiest’ (zie zijn websiteadres) aan het werk die zich niet geroepen voelt om van zijn Muzenberg af te dalen en het grauw enige duiding te verschaffen. Waar vroeger, in de tekeningen/schilderingen, de humor nog als verzachtend glijmiddel kon fungeren, blijft nu enkel het ‘plastische vraagstuk’ over. Dat was ook al in de ‘cartoons’ aanwezig, maar lang niet zo nadrukkelijk. Wie dat ‘plastische vraagstuk’ toen niet begreep (of er zich niet eens van bewust was dat het er was en zijn stempel drukte), kon tenminste nog lachen. Of glimlachen. Wie nu niet begrijpt waarover het gaat, laat zijn blik stuiteren over de werken, voelt hoe hij wordt afgeketst, en vraagt zich af waarom hij in godsnaam naar Oostduinkerke – of all places – is afgezakt.
Ik raad u desalniettemin aan eens te gaan kijken, mocht u toevallig – of niet toevallig – in die verre uithoek des lands verzeild geraken. U zult – in een voortreffelijke accrochage, het dient gezegd, én in een mooie ruimte – felle kleuren aantreffen, uitgepuurde figuren, vreemd vuurwerk, een zwevende chicon, patronen van schier eindeloos herhaalde motieven… U zult een bevreemdende ervaring opdoen. Vooral bij die patronen. Want die lijken een zoeken, een aarzelen uit te drukken, en met de onrust waarmee ze voor uw ogen wemelen een voortdurende zelfbevraging.
Dat is toch wel straf! Dat die hele zoektocht van vele jaren, consciëntieus en koppig, gesteund door notoire autoriteiten maar ook veronachtzaamd en nauwelijks au sérieux genomen door vele anderen, Benoît bij behangselpapierpatronen heeft doen belanden! Niet dat zoiets te min moet zijn voor een kunstenaar – maar van minimalisme gesproken: het kan tellen. Mij overtuigt het niet: dat ritmische patroon van krullewietjes of kruisjes, hoe opzichtig-intrigerend ook de klad- en gumsporen op het uiteindelijke resultaat zijn blijven staan.
Ik kan dit misschien nog wel mooi vinden, of ‘interessant’ – maar echt beroeren doet het mij niet meer. En erger: je kunt er niets meer over zeggen – ook als je eventueel wél zou begrijpen waar het over gaat. Dit is kunst die zich, naar mijn aanvoelen, aan elke commentaar onttrekt, een minimalisme dat zichzelf uitwist.
Ik mis mensen in deze prenten. En een beetje warmte. Ik heb aan die kleurige drinkglaskringen, aan die molenwiekende vuurwerkstaarten van krinkelende kleuren, aan dat obsessieve gekriebel geen boodschap. Zal ik de opvallende gelijkenis van dit werk met dat van Brice Marden signaleren? – ach, wat zou ik: elke kunstenaar zet een traditie voort en epigonisme, al dan niet bewust, is in een tijd waarin alles al is uitgeprobeerd en gedaan allang geen schande meer.
Het moet geen lolletje zijn, vandaag een integer kunstschilder te willen zijn.
Maar waarom, zo vraag ik mij dan af, zou een mens dan niet gewoon nog eens een eenvoudig portretje schilderen, een pretentieloos stilleventje, een verstild landschapje? Wat verlang ik daar naar! (En ik schaam mij niet (langer) het te zeggen.) Er mogen van mij gerust een paar koeien op staan, van die zwart-wit gevlekte. Zoals op die prent van Benoît waarvan een reproductie hier al jaren in mijn blikveld hangt.
En die intelligente ‘cartoons’, al dan niet voorzien van een ‘plastisch vraagstuk’ – grappige tekeningen of schilderingen met ‘aristocratische’ knipogen naar de onnozeliteiten van de bourgeoisie en het artistieke milieutje: ja, die mis ik ook.
woensdag 18 juni 2008
Dag 293 vVH&C
080618 – Ik ging op deze 293ste dag van Verhoogde Helderheid en Concentratie kijken naar de sculptuur van Johan Parmentier in het domein van het Psychiatrisch Ziekenhuis Heilig Hart in Ieper,
...en ik bracht ook een bezoek aan de tentoonstelling van Benoît in de expositieruimte van de Dienst voor Toerisme van Oostduinkerke.
dinsdag 17 juni 2008
39 * 28,53 * 1275
Ik vertrek tijdens het spitsuur en krijg, zeker sinds ik er weet van heb, heel wat fijne stofdeeltjes te slikken. Qua hinderlijks is er ook het allerlei vliesvleugelig ongedierte, dat mij met tientallen tegelijk belaagt. Zeker vijf komen er in mijn linkeroog terecht, ik bedoel: ergens tussen ooglid en oogbal, tussen traanklier en wimper. Ik kies als route voor het kanaal naar Gent, en fiets via Steenbrugge en Moerbrugge tot aan de bocht van het kanaal tegenover het op een reusachtige brievenbus gelijkende waterkeringscomplex waar je naar rechts kunt – ik moet wachten aan de overweg – om dan over de brug over de autosnelweg bij Driekoningen de weg tussen Beernem en Hertsberge over te steken. Daarna kun je verder rijden tot aan het Aanwijs, wat ik ook doe. Het Aanwijs is het kruispunt waar, op de weg tussen Beernem en Wingene de weg naar Ruiselede begint. Het fietspad langs het gesticht, het ‘Zothuis’, zoals de volksmond het wil, is levensgevaarlijk: van alle kanten komen auto’s het fietspad opgereden, auto’s die ergens inslaan, auto’s die parkeren, auto’s die een uitrit komen afgereden… Op de duur ga ik ook in de remmen voor auto’s die helemaal niets schrikwekkends doen. Drie bruggen verder (autosnelweg, spoorweg en kanaal; ik probeer ze telkens op te sprinten met dertig per uur) sla ik af richting Moerbrugge en besluit daar een bezoekje te brengen aan J & L – iets wat ik vroeger op het eind van mijn fietsritjes wel vaker deed. Een halfuur later keer ik terug langs de rechterkant van het kanaal, van Steenbrugge tot aan de Katelijnebrug.
Dag 292 vVH&C
080607 – Hoe wreed, dat een man niet anders meer kan dan, oog in oog met – via Wim Devilder – de hele natie, toegeven hoe eenzaam hij is! De kroonprins beantwoordt op zijn geheel eigen stugge, onbeholpen manier, inwendig simultaan vertalend, een vraag naar zijn contacten met ‘collega’s’. Bedoeld wordt: andere kroonprinsen. ‘Het contact met de collega’s is zeer boeiend. Maar…’, vervolgt Filip met zijn geheel eigen, stugge en onbeholpen Nederlands, ‘het is moeilijk contacten te leggen, want er zijn zo weinig collega’s.’
En dan later, verloren in de nacht, starend naar de seksadvertenties die op dat uur blijkbaar over het scherm defileren. Fijne vleeswaren prijzen zichzelf aan: leeftijd, lengte, gewicht en vervolgens een summiere opsomming van de specialiteiten: gewillig poesje, graag langs achteren, een voorkeur voor bosrijke omgevingen, enzovoort enzoverder. Mijn geestesoog ziet eenzame mannen, volleasbaklegepint, languit achterover in de sofa rukken aan dat ongewillig-ongedurig ding – vrouwlief ligt al een uur of vier boven te spinnen. En dan opeens zie ik tegelijk, naast de neuten/roemers/emmers/vaten/beken/stromen/zeeën troost belovende tietulatuur van een Centraal-Europees ogende deerne, in het beeld de volgende boodschappen verschijnen:
Plots, nog steeds voor datzelfde geestesoog, wordt die eenzame sofaman een kroonprins, tobbend over zijn moeilijke boeiende contacten met de collega’s.
En dan later, verloren in de nacht, starend naar de seksadvertenties die op dat uur blijkbaar over het scherm defileren. Fijne vleeswaren prijzen zichzelf aan: leeftijd, lengte, gewicht en vervolgens een summiere opsomming van de specialiteiten: gewillig poesje, graag langs achteren, een voorkeur voor bosrijke omgevingen, enzovoort enzoverder. Mijn geestesoog ziet eenzame mannen, volleasbaklegepint, languit achterover in de sofa rukken aan dat ongewillig-ongedurig ding – vrouwlief ligt al een uur of vier boven te spinnen. En dan opeens zie ik tegelijk, naast de neuten/roemers/emmers/vaten/beken/stromen/zeeën troost belovende tietulatuur van een Centraal-Europees ogende deerne, in het beeld de volgende boodschappen verschijnen:
Eerst zien dan geloven
Niet mogelijk fysieke afspraken te maken
Getoonde profielen kunnen afwijken van de realiteit
Niet mogelijk fysieke afspraken te maken
Getoonde profielen kunnen afwijken van de realiteit
maandag 16 juni 2008
Dag 291 vVH&C
080605 en 080607 – Overschrijven (94)
Is de poëzie van Gerrit Kouwenaar inhoudelijk? Ja, natuurlijk. Ze is dat op het eerste gezicht: dit is een programma. Ze is dat op het tweede gezicht nog veel meer: er staat nog veel meer op het programma dan je dacht.
Wat is inhoud in de poëzie? Kenners zullen zeggen: eigenlijk is inhoud in de poëzie die inhoud op het tweede gezicht, de inhoud die erbij komt. Dat is geen onaardige definitie, een zoveelste: het is goed om er een heel pak van te hebben, want er is geen enkele die klopt. (‘De tijd zit krap in zijn heden’: is dat inhoud op het eerste of op het tweede gezicht?) Juister zou zijn: poëzie is de spanning tussen dat eerste en tweede gezicht, zoiets als wisselstroom.
Herman de Coninck, Intimiteit onder de melkweg (Amsterdam 1994), 86
De essaybundel van Herman de Coninck bevat schitterende poëzieanalyses, helder geformuleerde suggesties over wat poëzie dan wel zou kunnen zijn, prima definities ook – op de wijze van De Coninck (een wijze die in zijn gedichten niet werkt en, wat mij betreft, ronduit ergerlijk is): al spelende met taal, woorden proevend, wendbaar hoekjes rondend om – alweer – een onverwacht standpunt in te nemen.
De definitie die De Coninck hier geeft, naar aanleiding van de poëzie van Gerrit Kouwenaar, is niets anders dan wat Roland Barthes in La chambre claire over fotografie te melden heeft (en, niet toevallig, over fotografie heeft De Coninck het in Intimiteit onder de melkweg ook): de ‘leer’ van het studium en het punctum, hoe de thematische benadering (‘eerste gezicht’; studium) wordt geprofileerd, lichtjes op de helling gezet, net niet ondergraven – en precies daardoor geïntensifieerd – door de onbedoelde, onvermoede, onverwachte benadering van het detail, een tweede betekenislaag (‘tweede gezicht’; punctum) en hoe dus het beeld (het gedicht) wérkt door en doorheen de spanning tussen die twee betekenislagen, het oscilleren tussen punctum en studium (bijvoorbeeld in een portret: het volledige aangezicht met zijn evidente gelaatsuitdrukking en de lichtelijk frivole tache de beauté), de ‘wisselstroom’ ‘tussen dat eerste en tweede gezicht’.
De foto op het voorplat van De Conincks essaybundel, overigens, is wat dat betreft zeer wel gekozen. De foto is van David Seymour. We zien een schrijvende hand: een oude hand. Het thema van de foto is, ‘op het eerste gezicht’: schrijven. Ik laat u zelf ontdekken wat het punctum is (zonder hetwelk er geen ‘wisselstroom’ zou ontstaan en de foto louter thematisch zou blijven en geen (esthetische) meerwaarde zou hebben).
Is de poëzie van Gerrit Kouwenaar inhoudelijk? Ja, natuurlijk. Ze is dat op het eerste gezicht: dit is een programma. Ze is dat op het tweede gezicht nog veel meer: er staat nog veel meer op het programma dan je dacht.
Wat is inhoud in de poëzie? Kenners zullen zeggen: eigenlijk is inhoud in de poëzie die inhoud op het tweede gezicht, de inhoud die erbij komt. Dat is geen onaardige definitie, een zoveelste: het is goed om er een heel pak van te hebben, want er is geen enkele die klopt. (‘De tijd zit krap in zijn heden’: is dat inhoud op het eerste of op het tweede gezicht?) Juister zou zijn: poëzie is de spanning tussen dat eerste en tweede gezicht, zoiets als wisselstroom.
Herman de Coninck, Intimiteit onder de melkweg (Amsterdam 1994), 86
De essaybundel van Herman de Coninck bevat schitterende poëzieanalyses, helder geformuleerde suggesties over wat poëzie dan wel zou kunnen zijn, prima definities ook – op de wijze van De Coninck (een wijze die in zijn gedichten niet werkt en, wat mij betreft, ronduit ergerlijk is): al spelende met taal, woorden proevend, wendbaar hoekjes rondend om – alweer – een onverwacht standpunt in te nemen.
De definitie die De Coninck hier geeft, naar aanleiding van de poëzie van Gerrit Kouwenaar, is niets anders dan wat Roland Barthes in La chambre claire over fotografie te melden heeft (en, niet toevallig, over fotografie heeft De Coninck het in Intimiteit onder de melkweg ook): de ‘leer’ van het studium en het punctum, hoe de thematische benadering (‘eerste gezicht’; studium) wordt geprofileerd, lichtjes op de helling gezet, net niet ondergraven – en precies daardoor geïntensifieerd – door de onbedoelde, onvermoede, onverwachte benadering van het detail, een tweede betekenislaag (‘tweede gezicht’; punctum) en hoe dus het beeld (het gedicht) wérkt door en doorheen de spanning tussen die twee betekenislagen, het oscilleren tussen punctum en studium (bijvoorbeeld in een portret: het volledige aangezicht met zijn evidente gelaatsuitdrukking en de lichtelijk frivole tache de beauté), de ‘wisselstroom’ ‘tussen dat eerste en tweede gezicht’.
De foto op het voorplat van De Conincks essaybundel, overigens, is wat dat betreft zeer wel gekozen. De foto is van David Seymour. We zien een schrijvende hand: een oude hand. Het thema van de foto is, ‘op het eerste gezicht’: schrijven. Ik laat u zelf ontdekken wat het punctum is (zonder hetwelk er geen ‘wisselstroom’ zou ontstaan en de foto louter thematisch zou blijven en geen (esthetische) meerwaarde zou hebben).
zondag 15 juni 2008
Dag 290 vVH&C
080604 – Timescapes leert mij fotograaf Todd Hido kennen. Hido maakt foto’s van huizen, ’s nachts: het licht dat uit de ramen schijnt. Ook portretteert hij vrouwen, aangekleed maar ook naakt, in hotelkamers waarvan hij eerst heel precies de (natuurlijke) belichting reguleert. De foto’s van de huizen en de vrouwen stralen een zelfde sfeer uit. Daar is het Hido om te doen. Ook vertelt Hido hoe zo’n fotoboek, zoals hij er ook al enkele heeft gemaakt, functioneert. Als een film, eigenlijk. Een aaneenschakeling van stills, die samen een verhaal vormen. Hido vertelt hier precies hetzelfde als wat de uitgever van Robert Frank en Joel Meyerowitz gisteren in een van de afleveringen van Genius of Photography vertelden.
vrijdag 13 juni 2008
donderdag 12 juni 2008
Dag 289 vVH&C
080604 – Opnieuw een aflevering (opgenomen) van de reeks Genius of Photography. Over fotografen die de wereld willen vastleggen zoals hij is. Of, zoals Garry Winogrand zegt: ‘om te zien hoe de wereld er op foto uitziet’. Dat kan het best, niet voor een landschap of in een portretopstelling, maar op straat, in de steden of op de grote wegen die de steden verbinden. Fotografie wordt de kunstvorm die het 20ste-eeuwse leven vastlegt, mét al zijn eigenaardigheden. De Zwitser, en dus buitenstaander, Robert Frank trekt door de Verenigde Staten en publiceert in 1956 het grensverleggende boek The Americans (hier daarover een interessant essay en hier over fotoboeken in het algemeen en meer specifiek de fotoboekenmarkt). Meyerowitz, alweer hij, heeft het over de korte sluitertijd. Wat het toestel in 1/1000 van een seconde ziet, kun jij met je oog níet zien. Of misschien wel, onbewust dan? Willem Klein is vooral geïnteresseerd in de ‘accidenten’ die gebeuren in het beeld. Een wazige vorm, iets onscherps. Een ongewenste of onbedoelde verschijning van een detail. Dingen waar een schilder of een tekenaar nooit op zouden komen. Kijk, zegt hij, hoe die opgestoken hand van dat kind iets Picasso-achtigs heeft. De programmamakers betrekken ook nog, onder meer, Weegee the Famous in het overzicht, de eerste sensatiefotograaf, Tony Ray-Jones, die naar de Britse stranden trok met zijn camera verborgen onder een bruine zak, en William Eggleston, die het gebruik van kleur introduceerde – ‘wat in het zwart-witte wereldje van de kunstfotografie een even grote schok veroorzaakte als toen Bob Dylan elektrisch begon te spelen’.
woensdag 11 juni 2008
37 * 28,60 * 1236
Ik zal maar eens de giffen van gisterenavond wegmalen, denk ik – en ik overweeg dat mijn grote voorbeeld, mijn rolmodel, mijn idool dat ook al vaak moet hebben gedacht wanneer hij ’s ochtends uit zijn knalgele Lamborghini stapt en op zijn fiets kruipt. Een loopster met strak oranje pakje komt het jaagpad opgelopen, net wanneer ik daar aan kom rijden. Wat verder rijd ik bijna een kwartel aan, een kwarteljong meer bepaald, met zijn wat onoplettende moeder vlakbij in de berm. Hij vliegt een eind voor mijn wiel uit, en zwenkt dan naar links. Boven mij hoor ik de roep van een scholekster, hij vliegt mee op, boven het kanaal. Achter hem een tweede scholekster, ook een roep, stiller (door de afstand). De roep, een schrille pieptoon, gaat meerdere keren weg en weer. Die twee zijn duidelijk in een communicatie verwikkeld. Zo intens blijkbaar, dat de eerste niet goed uitkijkt en bijna tegen een houtduif die uit de tegenovergestelde richting komt aanvliegen aanvliegt. Op het laatste nippertje kunnen ze elkaar, als twee stuntvliegers die recht op elkaar afvliegen, met een kantelbeweging op de eigen as, vermijden. In Zandvoorde bereik ik de mooiweergrens. Waar ik vertrokken was onder een grijs wolkenpak, breekt hier de zon door. Dat zorgt voor bijzonder mooie lichteffecten, waarvan ik dan ook tijdens mijn terugrit geniet: de zon die weiden en zwart-wit vee en rode daken boven witte muren op de voorgrond belicht, met daarboven een donkergrijze lucht – menig Hollands landschapsschilder uit de Gouden Eeuw zou er duimen en vingers bij aflikken. In mijn hoofd dwaal ik af naar gedachten die te persoonlijk zijn om hier te vermelden, ik krijg een telefoon of ik deze namiddag naar Brussel kan komen, en ik rijd op de Steenkaai in Sint-Pieters bijna een kwakkel aan, een cigarillorokende kwakkel die met zijn fiets plots naar links uitwijkt.
Dag 288 vVH&C
080604 –
Overschrijven (93)
Troost bestaat alleen in het onder ogen zien van de werkelijkheid, en die komt erop neer dat je geleidelijk aan alles ziet sterven. Maar je kunt proberen erbij te zijn en het te blijven zien. Als je wegkijkt heb je zelfs dat zien niet gehad.
Herman de Coninck, Intimiteit onder de melkweg (Amsterdam, 1994), 55
Overschrijven (93)
Troost bestaat alleen in het onder ogen zien van de werkelijkheid, en die komt erop neer dat je geleidelijk aan alles ziet sterven. Maar je kunt proberen erbij te zijn en het te blijven zien. Als je wegkijkt heb je zelfs dat zien niet gehad.
Herman de Coninck, Intimiteit onder de melkweg (Amsterdam, 1994), 55
dinsdag 10 juni 2008
Dag 287 vVH&C
080603 en 080610 – Een verslaggeving van mijn tweedaagse fietstocht, samen met de wielervrienden van de zondagvoormiddag, zit er niet in. Twee keer honderd twintig kilometer, dat is twee keer meer dan zes uur op de fiets (de kaart wordt vaak geraadpleegd, er is er alweer eentje met een vlieg in zijn oog of een ketting die, na verkeerd schakelen, is afgevallen, enzovoort…): dat zijn veel te veel duur en afstand om observaties op te slaan en naderhand weer te geven. Naderhand, dan zijn er de douche en de aperitief en de maaltijd – dan is er geen tijd om te notuleren. En nu zijn we een dag of twee (negen) verder en is alles alweer verzonken in waar het thuishoort: het vergeten, glooiende, zachte en oersaaie land van Bovary, ten noordoosten van Rouen, waar op een gegeven ogenblik, in een welbepaald dalletje, dat van de Andelle, zowat alles staat te dringen om de grande dame van de negentiende-eeuwse Franse bellettrie te memoreren. Auberge Bovary, Route Bovary, Cidre Bovary. Bovendien, wat anders dan stevige rennerskonten heb ik, die gezien mijn amechtige conditie bijna voortdurend achterin het pelotonnetje peddelde, mogen aanschouwen – en wees eerlijk, wat valt daar voor de heteroseksueel die ik ben over te berichten?
Toch zie ik, en overzie ik nu in een algemene terugblik, een mild en zacht land, licht glooiend, agrarisch, plukjes bos in eindeloze graanvelden, monumentale elektriciteitspilonen, ruw geasfalteerde binnenbaantjes (wit en geel op de Michelin), roekeloos voorbijstekende of kruisende chauffeurs, een doopfeest bij een kerk (die voor die gelegenheid nog eens opengaat), rommelmarkten à volonté op zondagnamiddag, een rijdende kruidenierswinkel, aftandse winkelpuien (niet meer de moeite om af te breken), een verlopen institutrice die zich in een café vastklampte aan de geringste aanleiding tot conversatie, vijf dames (in datzelfde café) met wit hemd en rode strik (ze horen op de een of andere manier bij elkaar), Jan-die-eens-niet-valt, een gebedsmolen van toponiemen: twee keer een Fleury (village fleuri), Côte des Deux Amants, Lyons-la-Forêt, Orival-Offignies-Bettembos-Eplessier-Poix, Choqueuse-les-Bénards, Songeons – en dat we dan puur uit bijgeloof Crèvecoeur vermijden (er zijn hartlijders in het gezelschap), om uiteindelijk in het bijna-nutteloos station van Grandvilliers te vernemen dat de volgende trein naar Aumalle pas vier uur later vertrekt!
Toch zie ik, en overzie ik nu in een algemene terugblik, een mild en zacht land, licht glooiend, agrarisch, plukjes bos in eindeloze graanvelden, monumentale elektriciteitspilonen, ruw geasfalteerde binnenbaantjes (wit en geel op de Michelin), roekeloos voorbijstekende of kruisende chauffeurs, een doopfeest bij een kerk (die voor die gelegenheid nog eens opengaat), rommelmarkten à volonté op zondagnamiddag, een rijdende kruidenierswinkel, aftandse winkelpuien (niet meer de moeite om af te breken), een verlopen institutrice die zich in een café vastklampte aan de geringste aanleiding tot conversatie, vijf dames (in datzelfde café) met wit hemd en rode strik (ze horen op de een of andere manier bij elkaar), Jan-die-eens-niet-valt, een gebedsmolen van toponiemen: twee keer een Fleury (village fleuri), Côte des Deux Amants, Lyons-la-Forêt, Orival-Offignies-Bettembos-Eplessier-Poix, Choqueuse-les-Bénards, Songeons – en dat we dan puur uit bijgeloof Crèvecoeur vermijden (er zijn hartlijders in het gezelschap), om uiteindelijk in het bijna-nutteloos station van Grandvilliers te vernemen dat de volgende trein naar Aumalle pas vier uur later vertrekt!
maandag 9 juni 2008
Dag 284 vVH&C
'Je vindt wat je niet zoekt op het internet' (met dank aan Ali met de Pet):
http://www.youtube.com/watch?v=TJlZU1_HedM
http://www.youtube.com/watch?v=DKWKRMxXB0M
(je vindt niet wat je zoekt op het internet / op het internet vind je wat je niet zoekt / zoek je niet wat je vindt op het internet? / zoek je op het internet wat je niet vindt? / op het internet vind je niet wat je zoekt / op het internet zoek je niet wat je vindt... Enzovoort.)
http://www.youtube.com/watch?v=TJlZU1_HedM
http://www.youtube.com/watch?v=DKWKRMxXB0M
(je vindt niet wat je zoekt op het internet / op het internet vind je wat je niet zoekt / zoek je niet wat je vindt op het internet? / zoek je op het internet wat je niet vindt? / op het internet vind je niet wat je zoekt / op het internet zoek je niet wat je vindt... Enzovoort.)
zondag 8 juni 2008
Dag 283 vVH&C
080605 en 080607 – Ik ben erg optimistisch en enthousiast over het medium internet. Ik maak er dagelijks gebruik van om ‘creatief bezig te zijn’ – zoals dat dan in sociaal-assistenten- of psychiatrische-zorgverleningsjargon wordt gezegd – maar ook mag ik er graag eens rondzwerven. Je vindt vaak wat je zoekt, maar vaker nog – en dat maakt het juist zo boeiend – wat je niet zoekt. Het internet is geen alternatief voor het echte bestaan omdat je er je hoofd niet op een schouder te rusten kunt leggen, niet merkt aan een plotse verkilling bij de mens tegenover je dat je iets verkeerds hebt gezegd, geen ogen vindt om je in af te vragen wie je zelf bent, geen planten wonderbaarlijk ziet groeien of ontluiken, of vogels hoort die zich ’s morgens vroeg de ziel uit het lijf zingen – maar het is wel een valabele parallelwereld, een makkelijk te hanteren generator van coïncidenties, associaties, zinverschaffende samenlopen van omstandigheden.
Zo verzeilde ik een paar dagen geleden, zoekende naar informatie over Eugène Atget, op een aan Christopher Rauschenberg gewijde webpagina van de fotografiesite LensCulture. Rauschenberg trad in de voetsporen van Eugène Atget door in Parijs diens foto’s opnieuw te maken – voor zover dat mogelijk was. Zo bracht hij onveranderlijkheid in beeld, maar ook wat er in die 75 tot 100 jaar in Parijs wél allemaal veranderd was. De meest opvallende verandering, aldus Rauschenberg, is de alomtegenwoordige auto. Heel Parijs is een parkeerzone waarvan alle plaatsen voortdurend door een auto zijn ingenomen. Vaak staan die auto’s in de weg om datgene wat Atget heeft gezien opnieuw in beeld te brengen.
Ik bekijk de fotoduo’s op de website – links Atget/rechts Rauschenberg, en noteer nog een ander verschil: dat voor de overwoekering door auto’s een andere overwoekering geweken is, namelijk deze door letters. In het begin van de 20ste eeuw stond Parijs blijkbaar volgeschreven met reclameboodschappen, puiopschriften, affiches… hoe groter en hoe schreeuweriger (hoe heeft het eruitgezien in kleur?), hoe beter blijkbaar. Die zijn nu allemaal weg, het straatbeeld is veel rustiger geworden. Er zijn nu wel graffiti, maar die zijn al bij al toch discreter.
Het tweede wat Rauschenberg van zijn project heeft onthouden, is dat je op de duur Parijs ‘door de ogen van Atget’ begint te zien. En dat laat dan toe om Atgetachtige (of atgetiaanse) foto’s te gaan maken: foto’s van Parijs die niet door Atget zijn gemaakt, maar die Atget zou hebben kunnen maken mocht hij vandaag door Parijs lopen.
Abonneren op:
Posts (Atom)