vrijdag 23 juli 2004
54 * 31,25 * 2973
Ik rijd na een trage aanloop mijn trainingsrondje, steeds een snelheid van 31 tot 35 aanhoudend (in de stukken met wind tegen, respectievelijk mee) tot ik merk dat ik bij het vergelijkingspunt mijn gemiddelde snelheid niet meer heb opgedreven in vergelijking met de vorige doortocht. Ondertussen luister ik met de oortjes naar Radio Tour en verneem hoe schandalig Lance Armstrong zich gedraagt. Disgusting. De wind wakkert aan, het vochtige grijs verdwijnt en ik maal, maal, maal. Rustig, tot rust komend.
Uit het nieuws
De regering van Zimbabwe wil alle niet-gouvernementele organisaties verbieden. De vrije pers is er al aan banden gelegd. Het land staat niet alleen in het alfabet achteraan, blijkbaar. Ondertussen is in Mostar de brug hersteld. Kroaten en moslims leven wel nog gescheiden. Zal de brug opnieuw vierhonderd jaar meegaan?
Overschatting
Vreemd toch dat er bij de treinramp in Turkije slechts 39 doden blijken te zijn gevallen. Gisterenavond schatte de Turkse politie het aantal doden immers op 140. Niet dat 39 weinig is – neen, voor een treinongeluk is het beslist veel. Maar zo’n absurde overschatting leidt de aandacht wel af en doet de zware dodentol toch nog licht lijken.
donderdag 22 juli 2004
Accidentele en essentiële veranderingen
Vanaf heden is in Vlaanderen (België?) een verbod op wilde dieren in circussen van kracht. De dieren die er nu zijn mogen behouden blijven, maar er mogen er geen nieuwe bijkomen.
Ergens maakt Milan Kundera een onderscheid tussen accidentele en essentiële veranderingen. Waar niet de relatie tussen individuen binnen een soort maar tussen soorten onderling in het geding is, is er sprake van een essentiële verandering. Kundera geeft het voorbeeld van de merel die in de loop van de negentiende eeuw van bosvogel naar stadsvogel is geëvolueerd. De verhouding tussen merel en mens is grondig veranderd. Welnu, in het geval van het verbod op wilde dieren in circussen mag worden gesproken van een essentiële verandering. Dat zegt voor mijn part meer over de richting waarin de wereld uitgaat dan, bijvoorbeeld, het feit of de Nationale Maatschappij voor Belgische Spoorwegen al dan niet een eenheidstarief van 3 euro hanteert voor mensen die de begrafenis van het na vijftien jaar in de achtertuin van Fournirets kasteel opgegraven meisje Elisabeth Brichet willen bijwonen. Die tariefaanpassing is een accidentele verandering en kan derhalve veel minder aanspraak maken op onze aandacht.
Wat niet belet dat ik de promotionele stunt van de NMBS walgelijk vind.
Ergens maakt Milan Kundera een onderscheid tussen accidentele en essentiële veranderingen. Waar niet de relatie tussen individuen binnen een soort maar tussen soorten onderling in het geding is, is er sprake van een essentiële verandering. Kundera geeft het voorbeeld van de merel die in de loop van de negentiende eeuw van bosvogel naar stadsvogel is geëvolueerd. De verhouding tussen merel en mens is grondig veranderd. Welnu, in het geval van het verbod op wilde dieren in circussen mag worden gesproken van een essentiële verandering. Dat zegt voor mijn part meer over de richting waarin de wereld uitgaat dan, bijvoorbeeld, het feit of de Nationale Maatschappij voor Belgische Spoorwegen al dan niet een eenheidstarief van 3 euro hanteert voor mensen die de begrafenis van het na vijftien jaar in de achtertuin van Fournirets kasteel opgegraven meisje Elisabeth Brichet willen bijwonen. Die tariefaanpassing is een accidentele verandering en kan derhalve veel minder aanspraak maken op onze aandacht.
Wat niet belet dat ik de promotionele stunt van de NMBS walgelijk vind.
woensdag 21 juli 2004
Ritsen op l’Alpe d’Huez
Een half miljoen wielersupporters staan op l’Alpe d’Huez voor de klimtijdrit. Nadarafsluitingen zijn er pas vanaf kilometer vijf van de beklimming. Daarvoor moeten de renners, die tot het alleruiterste gaan, zich een weg banen tussen een pas op het laatste moment opengetrokken rits van gevaarlijke vlaggen, lillend vlees, aanmoedigingskreten en scheldwoorden, de geur van zweet en verbrande benzine, opzijspringende, volstrekt debiele, halfnaakte, domheid en onverantwoordelijkheid etalerende en vaak ook nog digitaal fotograferende of filmende, soms een heel eind meelopende fanatiekelingen en paljassen. Allemaal mannen natuurlijk. Ik kan naast de plaatsvervangende schaamte die ik voel niets anders opbrengen dan een volstrekte minachting en een onvermengde walging voor deze soort- en geslachtsgenoten. In mij borrelt een pure agressiviteit op, een onversneden, zuivere haat. Een neiging ook om bij de verschillende nationaliteiten - de vlaggen, de kleuren, de inscripties op de weg - gradaties van verwerpelijkheid te ontwaren. Je zou van minder onredelijk en intolerant worden.
Uit het nieuws
‘Wat concludeerde het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving? Kinderen die veel chatten zijn depressiever, hebben minder eigenwaarde en gaan slechter met hun ouders om dan kinderen.’
(bron: de Volkskrant)
(bron: de Volkskrant)
Laatste keer
De laatste keer dat ik R’s moeder zag had eigenlijk de voorlaatste keer moeten zijn. Ik weet niet meer wanneer dat precies was. Wij komen jaarlijks zo’n twee keer bij R. Laat ons zeggen dat de laatste keer dat ik R’s moeder zag twee jaar geleden is. R’s moeder woonde in het huis naast dat van R.
De laatste keer dat we er waren, in april van dit jaar, wachtte ik al in de auto op mijn in R’s huis nog iets bedisselende gezinsgenoten. Ik kreeg in de gaten dat R’s moeder daarbij betrokken was, ze was nadat ik in de auto was gekropen via de tuin in het huis van haar zoon gekomen en nam nu deel aan de afscheidsprocedure: we stonden op het punt om met beide gezinnen op reis te vertrekken. Ik deed de moeite niet om uit de auto te stappen en haar te groeten. Nu, dat hoefde eigenlijk ook niet: ik heb haar alles bij elkaar misschien drie keer gezien. Een keer vrij uitgebreid, dat wel, toen we eens bij R en H op bezoek waren op een avond dat het Eurosongfestival plaatsvond en voor de lol bij R’s moeder naar het laatste kwartiertje puntenafroeping gingen kijken. Dat was dolle pret, weet ik nog.
En nu is R’s moeder dood. Plots gestorven. De laatste keer dat ik haar heb gezien had de voorlaatste keer kunnen – en misschien wel moeten – zijn.
De laatste keer dat we er waren, in april van dit jaar, wachtte ik al in de auto op mijn in R’s huis nog iets bedisselende gezinsgenoten. Ik kreeg in de gaten dat R’s moeder daarbij betrokken was, ze was nadat ik in de auto was gekropen via de tuin in het huis van haar zoon gekomen en nam nu deel aan de afscheidsprocedure: we stonden op het punt om met beide gezinnen op reis te vertrekken. Ik deed de moeite niet om uit de auto te stappen en haar te groeten. Nu, dat hoefde eigenlijk ook niet: ik heb haar alles bij elkaar misschien drie keer gezien. Een keer vrij uitgebreid, dat wel, toen we eens bij R en H op bezoek waren op een avond dat het Eurosongfestival plaatsvond en voor de lol bij R’s moeder naar het laatste kwartiertje puntenafroeping gingen kijken. Dat was dolle pret, weet ik nog.
En nu is R’s moeder dood. Plots gestorven. De laatste keer dat ik haar heb gezien had de voorlaatste keer kunnen – en misschien wel moeten – zijn.
Uit het nieuws
In Bagdad is het hoofd teruggevonden van de Amerikaanse soldaat die daar vorige maand werd geëxecuteerd door fundamentalisten. Het zat in een diepvriesvak. Het lichaam blijft spoorloos.
49 * 30,22 * 2919
Na een kilometer of drie krijg ik een aardige cadans te pakken. Ik voer mijn snelheid stelselmatig op. Na het keerpunt zak ik niet meer onder de 31, ik rijd zelfs een hele tijd 33, 34. Ondertussen luister ik via de oortjes naar de interviews met de nieuwe ministers van de Vlaamse regering. Ik maak het ommetje tot aan de brug van Beernem. De zon staat laag, de snelheid brengt me in een roes, ik voel mijn benen nauwelijks en slaag er in mijn gemiddelde voortdurend te laten stijgen, tot thuis.
maandag 19 juli 2004
Mijn woordenboek (12)
AANGEZICHT
Je ziet een mens en dit, in normale omstandigheden, is waar je altijd het eerst naar of tegenaan kijkt: het aangezicht. Het heeft, alweer in normale omstandigheden, bijvoorbeeld niet na een verminking, twee ogen, een mond, een neus, een algemene constitutie en een samenspel van ondefinieerbare trekken waardoor het uniek en onbeschrijfelijk is. Denk maar aan de vergeefse moeite die de verliefde zich getroost om zich, midden in de woelende nacht, het gelaat van de geliefde voor de geest te halen. Dat spel is gedoemd om steriel te blijven.
Het aangezicht wordt afgeboord met oren, een haarlijn, de kin – maar die aspecten vallen eigenlijk al buiten de eerste blik. Het aangezicht is het eerste. Daar ketst de blik op af. Waarna hij zakt. Naar de borsten, als het om een vrouw gaat, en naar het kruis. Het is niet anders. Wij zijn apen. Geschrokken van dit platvloerse wegzakken, keert de blik terug. Om zich al dan niet aangesproken te weten door de bevestiging van de eerste indruk.
Elk aangezicht is, in zijn onvoorspelbaarheid, onverwachtheid, onbeschrijfelijkheid, een wonder. Geen wonder dat het hoogste goed voor de christenmens het van aangezicht-tot-aangezicht is, het aanschouwen van het aangezicht Gods. De variant van Levinas maakt in onze geseculariseerde wereld meer opgeld: le visage de l’Autre. Levinas baseert er de ethiek op. Maar is dat geen wankele basis: van hoeveel mensen staat ons, op een volstrekt onmotiveerbare en niet goed te praten manier, de kop niet aan?
Zowel in het Nederlands als in het Frans herbergt het woord aangezicht/visage de functie van het zien. Aangezicht heeft eerst en vooral met ogen te maken, met kijken en gezien worden. Met aanzien natuurlijk ook. Het aangezicht van de ander is tevens dat deel van zijn (haar) lichaam waarmee hij (zij) ons aankijkt. Dat maakt van zijn (haar) aangezicht – de seksuele differentiatie is hier uiteraard cruciaal – altijd ook de spiegel van de blik. En van óns aangezicht.
Dit lemma is lang, maar het behandelt dan ook een van de belangrijkste woorden in mijn woordenboek.
Je ziet een mens en dit, in normale omstandigheden, is waar je altijd het eerst naar of tegenaan kijkt: het aangezicht. Het heeft, alweer in normale omstandigheden, bijvoorbeeld niet na een verminking, twee ogen, een mond, een neus, een algemene constitutie en een samenspel van ondefinieerbare trekken waardoor het uniek en onbeschrijfelijk is. Denk maar aan de vergeefse moeite die de verliefde zich getroost om zich, midden in de woelende nacht, het gelaat van de geliefde voor de geest te halen. Dat spel is gedoemd om steriel te blijven.
Het aangezicht wordt afgeboord met oren, een haarlijn, de kin – maar die aspecten vallen eigenlijk al buiten de eerste blik. Het aangezicht is het eerste. Daar ketst de blik op af. Waarna hij zakt. Naar de borsten, als het om een vrouw gaat, en naar het kruis. Het is niet anders. Wij zijn apen. Geschrokken van dit platvloerse wegzakken, keert de blik terug. Om zich al dan niet aangesproken te weten door de bevestiging van de eerste indruk.
Elk aangezicht is, in zijn onvoorspelbaarheid, onverwachtheid, onbeschrijfelijkheid, een wonder. Geen wonder dat het hoogste goed voor de christenmens het van aangezicht-tot-aangezicht is, het aanschouwen van het aangezicht Gods. De variant van Levinas maakt in onze geseculariseerde wereld meer opgeld: le visage de l’Autre. Levinas baseert er de ethiek op. Maar is dat geen wankele basis: van hoeveel mensen staat ons, op een volstrekt onmotiveerbare en niet goed te praten manier, de kop niet aan?
Zowel in het Nederlands als in het Frans herbergt het woord aangezicht/visage de functie van het zien. Aangezicht heeft eerst en vooral met ogen te maken, met kijken en gezien worden. Met aanzien natuurlijk ook. Het aangezicht van de ander is tevens dat deel van zijn (haar) lichaam waarmee hij (zij) ons aankijkt. Dat maakt van zijn (haar) aangezicht – de seksuele differentiatie is hier uiteraard cruciaal – altijd ook de spiegel van de blik. En van óns aangezicht.
Dit lemma is lang, maar het behandelt dan ook een van de belangrijkste woorden in mijn woordenboek.
Convoyeur
Tijdens het jaar waarin ik mijn dienstplicht vervulde, 1987, heb ik een paar keer de broodronde moeten doen met een collega-soldaat-milicien uit Poesele. Het was een opgeschoten, opgewekte kerel. Ik herinner me dat we veel gelachen hebben in de cabine van de MAN-vrachtwagen. Vooral de weg bezuiden Leuven in het bos van Heverlee was een bron van hilariteit. Die lag er zo slecht bij dat, als je flink op de MAN zijn staart trapte, je onweerstaanbaar met het hoofd tegen het plafond ging – er zat namelijk nagenoeg geen vering op die kar. We zongen vaak luidkeels, en in de kazerne van Haasrode maakten we er een spelletje van om bij het voorrijden van de vrachtwagen met een van die uitsteeksels vooraan op het spatbord (zo’n schuin ingeplante stok met een bolletje erop om de breedte van het gevaarte in te schatten) de tegen de buitenmuur van de keuken opgehangen klok te beroeren, zodat meteen het keukenpersoneel gealarmeerd was en naar buiten kon komen om de groene bakken met brood te helpen uitladen. Nu heb ik me al regelmatig suf gepiekerd hoe mijn convoyeur heette. Ik weet nog dat hij wielrende en van Poesele was, een gemeentetje tussen Poeke en Nevele. Hij sprak die naam uit met dat sympathieke accent uit die streek. Maar hoe heette hij, ik heb het nooit meer kunnen achterhalen. Tot ik vorige week met de fiets door Poesele reed. Alsof de vaak gezochte naam uit de bodem zelf oprees, en via het fietsen van mijn vriend en mijn eigen gefiets een vreemde verbinding aanging met mijn geheugen, herinnerde ik het mij weer: de jongeman aan wie ik toch een paar plezierige legerherinneringen te danken heb, heette: Koen Blancke. Toch vreemd, hoe de geest werkt! En daar staat hij weer voor mijn geestesoog: groot, slungelachtig, kakigroen, steeds behulpzaam, nooit rancuneus omwille van de vrijheidsberoving waaronder we allebei te lijden hadden, met zijn grijnzende, altijd vriendelijke glimlach.
zondag 18 juli 2004
Bruin of blond?
Niet dat ik hier al mijn dromen te grabbel wil gooien, maar deze kan ik toch niet onvermeld laten. De situatie is: een grasperkje achter een KMO-doos in een of andere industriezone. Twee tafels. Een kleine met gesluierde vrouwen, en een iets grotere met zuiders uitziende mannen. Van het Noord-Afrikaanse type, zoals dan wordt gezegd. Een van hen wenkt mij. ‘Wij zijn islamieten’, zegt hij. ‘Maar wij zijn, net als jullie, christenen, behoorlijk hypocriet. We mogen geen alcohol drinken maar we doen het toch. Kun jij ons advies verstrekken over Westmalle-bier? Wat moeten we kiezen, bruin of blond?’ Waarop ik de heren adviseer: het bruine dubbelbier is zoeter, de blonde tripel straffer. En ja, als ze niet gewoon zijn te drinken, kunnen ze maar beter niet te veel tripels gebruiken!
79 * 28,26 * 2870
Waar ik de vorige keer met de wielervrienden van de zondagvoormiddag nog meestal achterin bengelde, daar vind ik mezelf nu, zonder het daarop aan te leggen, regelmatig terug als tempobepaler, voorin het groepje. Blijkbaar hebben de zevenhonderd kilometer van vorige week mijn conditie een flinke zet gegeven. Ik laat me zelfs verleiden tot een paar spurtjes bergop (‘berg’ is hier: korte helling of in bepaalde gevallen brug, ‘ramp’ genaamd in de streektaal). Daarbij moet ik het een paar keer afleggen tegen R. Die gaat daarbij de laatste keer zo te keer dat hij er kramp van krijgt! D brengt voor de eerste keer z’n zoon mee. Die is zestien en peddelt vlotjes mee. Dat geeft nog maar eens mijn subjectief leeftijdsgevoel een knauw. (Ik had het vorige woensdag ook, toen ik tussen al die krasse knarren dat jong ding zat te tekenen: ik stond aan déze kant van de barrière…) We rijden tot in Hooglede, en dan weer terug langs dezelfde weg. De verwachte regen blijft uit.
zaterdag 17 juli 2004
De Tour als natuurdocumentaire
De Tour is gerationaliseerd. Armstrong en de machine van US Postal, de zogenaamde blue train, hebben alles berekend, uitgeprobeerd, uitgepuurd. Elk kent zijn plaats, vervult als een rad zijn rol. A en B in het dal, C en D in de vroege klim, daarna perst E er nog eens alles uit, en dan is het de beurt aan ‘de Amerikaan’. Die toont vooral geen emoties, fietst als een robot. Zelfbewust, trots, hautain. De anderen staan er alleen voor en zwoegen zich een weg naar boven. De laatste concurrent, Basso, wordt aan de boss gebonden door banden van vriendschap en verplichting. Jij krijgt een overwinning, en dan val je mij voor de rest niet aan, okay? De poëzie is uit de Ronde. Grote sportieve prestaties, daar niet van, maar mij interesseert het geen zak meer. Een etappeverslag heeft tegenwoordig de voorspelbaarheid van een natuurdocumentaire. En daartoe wordt het eigenlijk ook gereduceerd. Op den duur kijk je meer uit naar de mooie landschappen dan naar het koersverloop.
vrijdag 16 juli 2004
46 * 26,48 * 2791
Om de haverklap gestopt om foto’s te maken. Toeristengangetje. Lage zon, avondlicht. Drie scholeksters zitten met veel misbaar achter een vierde aan. Het populierenbos: verticalen en diagonalen (de schaduwen van de stammen). Rondom tel ik zeven luchtballonnen: wisselende afstanden, wisselende kleuren, wisselende hoogten. Bij J en L is niemand thuis, maar bij D en B wel. Daar hou ik halt. Nog net voor het donker thuis.
Uit het nieuws
Stephen Hawking heeft nieuwe inzichten over zwarte gaten. Hij zal er meer over vertellen op de zeventiende Internationale Conferentie over Algemene Relativiteit en Zwaartekracht die op 21 juli in Dublin wordt gehouden. Allen daarheen! En vergeet het rookverbod in de pubs niet te respecteren!
(bron: De Standaard)
(bron: De Standaard)
Uit het nieuws
Tussen 2001 en 2002 werd in West-Europa een half procent minder broeikasgassen uitgestoten. De daling is niet groot genoeg om de Kyoto-normen te halen, maar allez: daar gaan wij toch niet over neuten, nietwaar?
donderdag 15 juli 2004
Mijn woordenboek (11)
AANGEVEN
Je kunt, als het werkwoord wordt gebruikt met een of andere officiële instantie in de buurt, een misdadiger aangeven, een jood, een kind. Het heeft hoe dan ook altijd iets met verklikken te maken. De aangever schiet, op een schaal van morele hoogstaandheid gemeten, altijd tekort. Ik heb tweemaal iemand aangegeven. Gelukkig geen misdadiger of jood, wel mijn twee kinderen. Dat gebeurde aan de balie van de Dienst Bevolking van de stad waar ze zijn verwekt en geboren. Het aangeven van een geboorte is niets méér dan een formaliteit. Van een schrijnend onbeduidend formaat, in vergelijking met de geboorte zelf. Daar sta je dan, aan die balie, tegenover een ambtenaar die vreugde veinst en op die manier, door een paradoxale werking, jouw onbeholpenheid in de verf zet. Je echtgenote, zeg in dit geval maar vrouw, ligt nog op de kraamafdeling van het ziekenhuis. Zij heeft een mens ter wereld gebracht. Jij, gaaf en onbesmeurd, geeft alleen maar een naam op. Van een wezen dat voor jou nog in hoge mate abstract is. Jij stelt geen daad, je voert alleen maar het woord. Een woord. Een naam van een mens die voortaan, steeds nadrukkelijker op eigen kracht, door het leven zal gaan. Je vrouw baart leven, jij laat alleen maar registreren. En toch dragen die kinderen jouw familienaam.
Je kunt, als het werkwoord wordt gebruikt met een of andere officiële instantie in de buurt, een misdadiger aangeven, een jood, een kind. Het heeft hoe dan ook altijd iets met verklikken te maken. De aangever schiet, op een schaal van morele hoogstaandheid gemeten, altijd tekort. Ik heb tweemaal iemand aangegeven. Gelukkig geen misdadiger of jood, wel mijn twee kinderen. Dat gebeurde aan de balie van de Dienst Bevolking van de stad waar ze zijn verwekt en geboren. Het aangeven van een geboorte is niets méér dan een formaliteit. Van een schrijnend onbeduidend formaat, in vergelijking met de geboorte zelf. Daar sta je dan, aan die balie, tegenover een ambtenaar die vreugde veinst en op die manier, door een paradoxale werking, jouw onbeholpenheid in de verf zet. Je echtgenote, zeg in dit geval maar vrouw, ligt nog op de kraamafdeling van het ziekenhuis. Zij heeft een mens ter wereld gebracht. Jij, gaaf en onbesmeurd, geeft alleen maar een naam op. Van een wezen dat voor jou nog in hoge mate abstract is. Jij stelt geen daad, je voert alleen maar het woord. Een woord. Een naam van een mens die voortaan, steeds nadrukkelijker op eigen kracht, door het leven zal gaan. Je vrouw baart leven, jij laat alleen maar registreren. En toch dragen die kinderen jouw familienaam.
Rondjes rijden in de woestijn
In Saudi-Arabië houden jongelui zich ‘s avonds bezig met ritjes maken in de woestijn. Van de stad naar de luchthaven, en terug. Drie keer na elkaar. Ondertussen luisteren ze naar een deuntje dat het midden houdt tussen autochtoon geneuzel en een westerse beat. Ahmed, met zo’n roodwit geblokte keukendoek op z’n kruin, sakkert achter zijn stuur op andere verveelchauffeurs die naar zijn mening niet op de correcte manier een kruispunt aansnijden. Tweehonderd kilometer legt hij deze avond af. Zomaar, nergens heen. Hij komt uit op hetzelfde punt: het punt waar hij de volgende avond opnieuw zal vertrekken.
Andere jongelui, ergens in een achterbuurt, bekijken van het net geplukte pornofilmpjes op hun mobieltje (waarop wellicht niemand hen belt), maar waarschuwen de cameraman wanneer die het duistere silhouet van een voorbijstappende gesluierde vrouw filmt.
Meisjes op de universiteit – een elite! – klampen zich vast aan de reactionaire opvattingen van hun vaders. Van seksen komt alleen maar sores: ongehuwde moeders, kinderen die niet precies weten wie hun ouders zijn, abortussen…, dat soort zaken.
En zo brengt deze reportage nog meer Saudi-Arabische treurnis in beeld. Twee derden van de bevolking is er minder dan twintig. Ze sakkeren dat de brandstof er sinds de Eerste Golfoorlog drie keer duurder is geworden. Nu kost ze tien frank per liter.
Neen, ik denk niet dat we de eerstkomende halve eeuw veel goeds van Saudi-Arabië moeten verwachten.
Andere jongelui, ergens in een achterbuurt, bekijken van het net geplukte pornofilmpjes op hun mobieltje (waarop wellicht niemand hen belt), maar waarschuwen de cameraman wanneer die het duistere silhouet van een voorbijstappende gesluierde vrouw filmt.
Meisjes op de universiteit – een elite! – klampen zich vast aan de reactionaire opvattingen van hun vaders. Van seksen komt alleen maar sores: ongehuwde moeders, kinderen die niet precies weten wie hun ouders zijn, abortussen…, dat soort zaken.
En zo brengt deze reportage nog meer Saudi-Arabische treurnis in beeld. Twee derden van de bevolking is er minder dan twintig. Ze sakkeren dat de brandstof er sinds de Eerste Golfoorlog drie keer duurder is geworden. Nu kost ze tien frank per liter.
Neen, ik denk niet dat we de eerstkomende halve eeuw veel goeds van Saudi-Arabië moeten verwachten.
Computerkids
Kids en de computer. Ik weet het wel, ’t is niet echt een weertje om lekker buiten te ravotten, maar toch. Ik weet niet hoe het bij u zit, maar ik ben al het stadium gepasseerd dat ik er iets van zeg. Ze zitten voor hun scherm als konijnen voor een lichtbak. Jaag de keuntjes weg en ze komen na een halfuurtje terug. Op het scherm van de lichtbak spelen ze hun spelletjes. We kijken even over hun schouder mee en zien hoe schematische figuurtjes in een één-, twee- en in het beste geval driedimensionale ruimte allerlei onduidelijke manoeuvres uitvoeren die – heb ik het goed? – tot een bepaalde score leiden. Een score die beter, of niet beter, is dan de vorige keer. Goed voor hun ruimtelijk inzicht, zeggen we in een milde bui. Waarom zouden we er ons dus aan ergeren?
Ergernis is niet het juiste woord. ’t Is veeleer pijn, spijt, droefenis. Om alle tijd die verloren gaat en niet wordt geïnvesteerd om iets van waarde te bereiken. Een of andere kennis, een of andere vaardigheid. Want je weet, als ouder, aan welke neuroses en verslavingen je je als kind zelf beter niet had overgegeven ten einde nu niet met dat wrange gevoel te zitten dat je weliswaar dit en dat goed kunt maar niets echt goed genoeg om uit te blinken en er, daardoor, meer voldoening van te hebben…
Ergernis is niet het juiste woord. ’t Is veeleer pijn, spijt, droefenis. Om alle tijd die verloren gaat en niet wordt geïnvesteerd om iets van waarde te bereiken. Een of andere kennis, een of andere vaardigheid. Want je weet, als ouder, aan welke neuroses en verslavingen je je als kind zelf beter niet had overgegeven ten einde nu niet met dat wrange gevoel te zitten dat je weliswaar dit en dat goed kunt maar niets echt goed genoeg om uit te blinken en er, daardoor, meer voldoening van te hebben…
woensdag 14 juli 2004
Sympathie voor landschappen
De Tour doorkruist de Auvergne. Van Limoges naar St.-Flour: de Cantalstreek, de Puy’s, het Centraal Massief. De beelden op tv zijn, mede door het stralende weer, bijzonder mooi. De kleuren, door de regen van de jongste weken, groen en fris. Het landschap is mij lief. Hoe komt dat toch? Vanwaar de affiniteit voor landschappen? Een objectief criterium van sympathie voor landschappen is niet te bedenken. Wellicht hangt de appreciatie af van een onafzienbare reeks van toevalligheden. Een vriendelijke ober, een goed gevoel, een paar lijnen die op aantrekkelijke wijze samenkomen, een roofvogel die spectaculair overvliegt, een leuke deun in de auto, een intense ervaring tijdens een eenzame fietsrit, een bui die passeert. Al die ervaringen laten een positieve indruk na, en die zetten zich als stempels op het landschap. Dat is op zich wel mooi, maar voor hetzelfde geld had de emotionele associatie die je bij hetzelfde landschap maakt heel wat minder gunstig kunnen uitvallen: een lekke band, een droog stuk brood, een morsige hotelkamer, een dag van regen, een fletse pint op een veel te heet terras. De eerste indrukken zijn vaak de laatste. Het is een kwestie van gevoelsarmoede waar je je met de jaren beter tegen leert verzetten.
Het kleurige pelotonlint slingert over de wegen. De kerktorenklok luidt wanneer de renners hun doortocht maken in het dorp. De ontsnapte renner zwoegt in een zwellende euforie. Virenque. Het algemene welbehagen om wat je op het scherm te zien krijgt doet je vergeten dat die kerel een sujet is met een crimineel verleden en een heel arsenaal van hoogst vervelende tics. Niets daarvan nu. Hij is een held op twee wielen. Een man die voor je ogen zijn grenzen doorbreekt en gul zijn glorie uitstrooit ten behoeve van al wie even met hem mee wil reizen door dit paradijs.
En dan ga ik nu naar Mart Smeets kijken. Hij heeft weet van wat ik hier amechtig probeer te verwoorden.
Het kleurige pelotonlint slingert over de wegen. De kerktorenklok luidt wanneer de renners hun doortocht maken in het dorp. De ontsnapte renner zwoegt in een zwellende euforie. Virenque. Het algemene welbehagen om wat je op het scherm te zien krijgt doet je vergeten dat die kerel een sujet is met een crimineel verleden en een heel arsenaal van hoogst vervelende tics. Niets daarvan nu. Hij is een held op twee wielen. Een man die voor je ogen zijn grenzen doorbreekt en gul zijn glorie uitstrooit ten behoeve van al wie even met hem mee wil reizen door dit paradijs.
En dan ga ik nu naar Mart Smeets kijken. Hij heeft weet van wat ik hier amechtig probeer te verwoorden.
dinsdag 13 juli 2004
235 * 26,48 * 2745
Als dit geen psychologie is, weet ik het ook niet meer.
Het is een lange dag geweest van gemengde gevoelens: beseffen dat je niet ten volle hebt beseft wat je jezelf nu aandoet; een soort van berusting, zo-van: je móet er nu door; twijfel die de kop opsteekt bij het eerste regenbuitje; moed die wordt opgevat wanneer een derde van de afstand is overbrugd; een eerste terugval, fluwelen benen na een slecht ingeschatte klim; dankbaarheid voor de cafébaas die een boterham met ham voorschotelt; de absurditeit van de pin-up-kalender in de wc van dat café; vertedering voor een angstige haas die schielijk voor je uit loopt op de verlaten weg; het terugvinden van de tweede adem; boosheid op het versnellingsapparaat dat het steeds nadrukkelijker laat afweten bij de hellingen die almaar steiler lijken te worden (een luide vloek, ook al is er niemand in de buurt die hem kan horen); hernieuwd vertrouwen wanneer je stilaan in de bekende wereld terechtkomt: Saint-Omer, Bergues, Hondschoote; een lichte euforie bij het oversteken van de grens, ook al vallen er dan nog meer dan zeventig kilometer te overbruggen; de uitputting die stilaan de bovenhand neemt; de stille vreugde om het naderende doel die deze uitputting overstemt; de hilarische vreugde om het mis-lezen van een wegwijzer: er staat 27 en niet 37 kilometer naar Brugge, zoals je eerst met je wazige blik had gelezen; het verstand op nul tijdens het gelaten wegmalen van het laatste rechte eind, gelukkig met de wind in de rug; de rustige tevredenheid bij het bereiken van de eindbestemming.
Je had je voorgenomen bepaalde zaken te overdenken tijdens deze lange rit, maar je stelt bij het binnenrijden van Brugge vast dat je tussen Eu en hier zo goed als helemaal niets hebt overdacht. Je hebt een paar dingen gezien, dat wel: dreigende wolken, vogels, de verlaten dorpen waar je doorheen bent gefietst, een bepaalde lichtinval die wel fotogeniek leek. En een paar deuntjes hebben úren door je hoofd gedreind op het ritme van je pedaalslag (‘Non je ne me souviens plus / du nom du bal perdu. / Ce dont je me souviens / c'est qu'ils étaient heureux / Les yeux au fond des yeux’). Maar dénken, neen, dat heb je niet gedaan. Vandaag was, negen uur lang, je lichaam aan het woord.
Het is een lange dag geweest van gemengde gevoelens: beseffen dat je niet ten volle hebt beseft wat je jezelf nu aandoet; een soort van berusting, zo-van: je móet er nu door; twijfel die de kop opsteekt bij het eerste regenbuitje; moed die wordt opgevat wanneer een derde van de afstand is overbrugd; een eerste terugval, fluwelen benen na een slecht ingeschatte klim; dankbaarheid voor de cafébaas die een boterham met ham voorschotelt; de absurditeit van de pin-up-kalender in de wc van dat café; vertedering voor een angstige haas die schielijk voor je uit loopt op de verlaten weg; het terugvinden van de tweede adem; boosheid op het versnellingsapparaat dat het steeds nadrukkelijker laat afweten bij de hellingen die almaar steiler lijken te worden (een luide vloek, ook al is er niemand in de buurt die hem kan horen); hernieuwd vertrouwen wanneer je stilaan in de bekende wereld terechtkomt: Saint-Omer, Bergues, Hondschoote; een lichte euforie bij het oversteken van de grens, ook al vallen er dan nog meer dan zeventig kilometer te overbruggen; de uitputting die stilaan de bovenhand neemt; de stille vreugde om het naderende doel die deze uitputting overstemt; de hilarische vreugde om het mis-lezen van een wegwijzer: er staat 27 en niet 37 kilometer naar Brugge, zoals je eerst met je wazige blik had gelezen; het verstand op nul tijdens het gelaten wegmalen van het laatste rechte eind, gelukkig met de wind in de rug; de rustige tevredenheid bij het bereiken van de eindbestemming.
Je had je voorgenomen bepaalde zaken te overdenken tijdens deze lange rit, maar je stelt bij het binnenrijden van Brugge vast dat je tussen Eu en hier zo goed als helemaal niets hebt overdacht. Je hebt een paar dingen gezien, dat wel: dreigende wolken, vogels, de verlaten dorpen waar je doorheen bent gefietst, een bepaalde lichtinval die wel fotogeniek leek. En een paar deuntjes hebben úren door je hoofd gedreind op het ritme van je pedaalslag (‘Non je ne me souviens plus / du nom du bal perdu. / Ce dont je me souviens / c'est qu'ils étaient heureux / Les yeux au fond des yeux’). Maar dénken, neen, dat heb je niet gedaan. Vandaag was, negen uur lang, je lichaam aan het woord.
zondag 4 juli 2004
Mijn woordenboek (10)
AANGETROUWD
Opeens krijg je er een hele zwik bij: mensen die je niet zelf hebt gekozen, toch niet in dezelfde mate als je bruid. Maar je leert er mee om te gaan, ze horen er bij. Opeens is het familie en voor familie ga je door het vuur, ook al is het aangetrouwde. Aangetrouwd betekent, nog meer dan geldt voor de persoon waarmee je bent getrouwd: het had net zo goed ánders kunnen zijn. In het aangetrouwde openbaart zich pas goed het arbitraire dat we niet altijd in de partnerkeuze als dusdanig willen herkennen. Daarom wellicht ligt er ook een pejoratieve bijklank over het woord. Je bent met die mensen niet getrouwd, ze zijn aangetrouwd. Je zegt soms, als je met iets of iemand uitdrukkelijk niets te maken wil hebben: ‘Ik ben daar niet mee getrouwd.’ Maar je zegt nooit: ‘Ik ben daar niet mee aangetrouwd.’
Opeens krijg je er een hele zwik bij: mensen die je niet zelf hebt gekozen, toch niet in dezelfde mate als je bruid. Maar je leert er mee om te gaan, ze horen er bij. Opeens is het familie en voor familie ga je door het vuur, ook al is het aangetrouwde. Aangetrouwd betekent, nog meer dan geldt voor de persoon waarmee je bent getrouwd: het had net zo goed ánders kunnen zijn. In het aangetrouwde openbaart zich pas goed het arbitraire dat we niet altijd in de partnerkeuze als dusdanig willen herkennen. Daarom wellicht ligt er ook een pejoratieve bijklank over het woord. Je bent met die mensen niet getrouwd, ze zijn aangetrouwd. Je zegt soms, als je met iets of iemand uitdrukkelijk niets te maken wil hebben: ‘Ik ben daar niet mee getrouwd.’ Maar je zegt nooit: ‘Ik ben daar niet mee aangetrouwd.’
Neen, niet opnieuw…
Wachtende journalisten, dranghekken, politiemannen. Een kraanwagen. Kijk, weer een vrachtwagen van de Civiele Bescherming. Camera’s worden erop gericht. Nieuwsgierigen die hier ‘toevallig’ moeten zijn. ‘Er is geen nieuws.’ Een overvliegende helikopter. Luchtbeelden van de opgravingen die plaatsvinden achter een blauw scherm. Moeten we dit echt allemaal nog eens meemaken? ‘Er is nog altijd geen nieuws.’ Daar komt nog een auto aan, dranghekken opzij. Maak plaats, het is De Neus! Hoeveel, zeg je? Negen? Dan zijn we nog een tijdje zoet. Moet het nu echt weer helemaal van voren af aan? En: waarom moet het altijd in de zomer? ‘Er is een eerste lijk gevonden. Moet nog geïdentificeerd. En dan moeten de ouders worden verwittigd.’ Ligt al vijftien jaar te rotten. Krijgen we nu op ons bord. Enzovoort, enzovoort.
zaterdag 3 juli 2004
Brando
Elke generatie heeft haar pantheon van grote namen waarmee zij is opgegroeid. Namen die gelijkstaan met roem, faam, heldendom. Namen die de kracht hebben van normen. Jacques Brel, Eddy Merckx, Marc Sleen, Hugo Claus, de paus… Of je ze aanbidt, adoreert, verafschuwt of haat doet er niet toe, een voor een verdwijnen ze en je referentiekader brokkelt af. En ondertussen merk je dat je kinderen een ander pantheon opbouwen. Elke generatie heeft haar eigen referentiekader. Marlon Brando is een van de namen in jouw rijtje. Ze verdwijnen, de ene na de andere grootheid. John Lennon, George Harrison… Je merkt het nauwelijks, maar op een dag dreig je wakker te worden in een wereld zonder voorbeelden. Briek Schotte, Ray Charles, koningin Juliana… Het doet me niets voor elk afzonderlijk, maar de som van al die overlijdens lijkt nu al onoverkomelijk.
Eigenlijk komt het er op aan om nieuwe namen op te zoeken en toe te laten. Dat zal het ook wel zijn, zeker: jong blijven? Paul Auster, Tom Barman, PJ Harvey, Zinedine Zidane…
Eigenlijk komt het er op aan om nieuwe namen op te zoeken en toe te laten. Dat zal het ook wel zijn, zeker: jong blijven? Paul Auster, Tom Barman, PJ Harvey, Zinedine Zidane…
vrijdag 2 juli 2004
Mijn woordenboek (9)
AANGENAAM
‘Het was aangenaam.’ Dat zegt de bezoeker en hij gaat weg, neemt afscheid, blaast geen bruggen op. Maar hij kan het natuurlijk ook ménen. Wanneer is iets aangenaam? Als iets een verwachte genoegdoening schenkt, of een onverwachte? Ik denk het eerste. Een onverwachte genoegdoening is altijd méér dan alleen maar aangenaam. Dan worden er straffere woorden uit de kast gehaald. Aangenaamheid is, welbeschouwd, niet echt iets om over naar huis te schrijven. Wat er ook van zij: in mijn woordenboek staat aangenaam voor: wat niet stoort, wat geen pijn doet, wat de verwachting niet beschaamt. Iets onverwachts, ook iets prettigs of zin-verschaffends, is nooit alleen maar ‘aangenaam’. En in die zin hangt aan ‘aangenaam’ ook steeds iets negatiefs vast. Wie zegt ‘het was aangenaam’, zegt eigenlijk: ‘het was niet onaangenaam’. Een belangrijke nuance.
Een ander, positiever en affirmatiever, minder ontwijkend ‘aangenaam’ is in mijn streek dat van de aannemer c.q. loodgieter of elektricien. ‘Wil je een pintje’, vraagt de opdrachtgever tijdens een pauze. ‘Het zou aangenaam zijn’ (tzoed aangenoâm zien). Laat u niet misleiden door de voorwaardelijke wijs: die man wil echt wel dat je er eentje opentrekt.
‘Het was aangenaam.’ Dat zegt de bezoeker en hij gaat weg, neemt afscheid, blaast geen bruggen op. Maar hij kan het natuurlijk ook ménen. Wanneer is iets aangenaam? Als iets een verwachte genoegdoening schenkt, of een onverwachte? Ik denk het eerste. Een onverwachte genoegdoening is altijd méér dan alleen maar aangenaam. Dan worden er straffere woorden uit de kast gehaald. Aangenaamheid is, welbeschouwd, niet echt iets om over naar huis te schrijven. Wat er ook van zij: in mijn woordenboek staat aangenaam voor: wat niet stoort, wat geen pijn doet, wat de verwachting niet beschaamt. Iets onverwachts, ook iets prettigs of zin-verschaffends, is nooit alleen maar ‘aangenaam’. En in die zin hangt aan ‘aangenaam’ ook steeds iets negatiefs vast. Wie zegt ‘het was aangenaam’, zegt eigenlijk: ‘het was niet onaangenaam’. Een belangrijke nuance.
Een ander, positiever en affirmatiever, minder ontwijkend ‘aangenaam’ is in mijn streek dat van de aannemer c.q. loodgieter of elektricien. ‘Wil je een pintje’, vraagt de opdrachtgever tijdens een pauze. ‘Het zou aangenaam zijn’ (tzoed aangenoâm zien). Laat u niet misleiden door de voorwaardelijke wijs: die man wil echt wel dat je er eentje opentrekt.
donderdag 1 juli 2004
Dubbele blik
De perverse stiel van het media-watchen. De media-observator smult al van de ‘nieuwe’ zaak-Dutroux. Eerst legt hij, in gelijke pas met de media, de ‘intrigerende’ gelijkenissen vast: het aantal verkrachte en vermoorde meisjes; de toeziende echtgenote; het recidivisme; het slecht functionerend gerechtelijk apparaat… Hij verbaast zich ook over de ‘opvallende’ naadloze overgang van de ene zaak in de andere: is dat wel een puur formele aangelegenheid? En dan, steeds losser van het drama en het menselijk leed, begint hij zich te ergeren aan de media: hoe die de eerste dagen de zaak op de voet volgen en aan de ouders onbeduidende reacties ontfutselen (gisteren werd in De Panne al een gebroken man geïnterviewd: de vader van een van de meisjes); hoe die op zoek gaan naar feiten maar vooral emoties; en hoe die dan stilaan op de toenemende onverschilligheid en de – terechte! – verzadiging van het publiek stuiten en uiteindelijk aan Fourniret veel minder aandacht besteden dan aan Dutroux… Zelfs de graafwerken worden niet meer live gecoverd…
Het is een complexe situatie. Tegenover dit soort nieuwsfeiten en nieuwsgaring is vandaag geen juiste afstand meer mogelijk. Door de verdubbeling van de aandacht – voor de feiten zelf maar ook voor de manier waarop ze worden gepresenteerd – ontstaat een soort meta-aandacht, en die kan niet anders dan tot op zekere hoogte pervers zijn.
Het is een complexe situatie. Tegenover dit soort nieuwsfeiten en nieuwsgaring is vandaag geen juiste afstand meer mogelijk. Door de verdubbeling van de aandacht – voor de feiten zelf maar ook voor de manier waarop ze worden gepresenteerd – ontstaat een soort meta-aandacht, en die kan niet anders dan tot op zekere hoogte pervers zijn.
Abonneren op:
Posts (Atom)