donderdag 31 juli 2025

getekend 490

250214


notitie 482

DOOIE MUS


Vorige week kwam Vlaams minister van Media Cieltje Van Achter (van de N-VA, dezelfde partij die ook de raad van beheer van de VRT dirigeert) heel fier vertellen dat ze een vraag van VRT-CEO Delaplace om de programma’s te mogen onderbreken voor reclame had afgeblokt. Fier als een gieter. Zoals ze in mijn ogen ook afging. Want f*ck zeg, we moeten niet blij zijn met het feit dat er geen reclame-onderbrekingen komen. Dat is een dooie mus. Ik zal pas blij zijn wanneer de reclame op de openbare radio en tv effenaf wordt afgeschaft. Geëlimineerd. Uitgeschakeld. Verboden.

Want eerlijk gezegd: hoe komen ze erbij, om het zelfs maar te vrágen om programma’s te mogen onderbreken voor reclameboodschappen? Ja, zoals op de commerciële tv.

Kijk. Ik vraag bij dezen: Steve, kom terug. Ik weet dat je dood bent, maar kom toch maar terug. Je kunt het nog goedmaken. Want, Steve, je had dat kijk- en luistergeld nooit mogen afschaffen. Ik vraag je om terug te komen om die beslissing ongedaan te maken. Ja, je hoort het goed: om het kijk- en luistergeld terug in te voeren.

Want, beste luisteraars en kijkers van VRT, zeg eens eerlijk: zou u er geen 10 of 20 euro per jaar voor over hebben om naar een reclamevrije VRT te luisteren en te kijken? Zonder al die ergerlijke commercials voor Gamma, Impermo, Immoscoop, Delhaize? Die om de haverklap worden herhaald? Tot op een punt dat in de piekuren tot 10 procent of meer van de tijd erdoor wordt ingenomen: voor en na het nieuws, het weerbericht, de verkeersinformatie, en dan ook nog eens gewoon tussendoor, en stoemelings. U ergert zich daar toch ook aan?

Let wel, mijn ergernis, mijn kwaadheid, mijn woede wordt niet, of niet uitsluitend, ingegeven door esthetische motieven. Ik ben niet te beroerd om toe te geven dat een reclameboodschap soms goed gemaakt is, origineel, mooi zelfs, of gewoon grappig. Wij maken uw keuken in Belgie. Dat was toch hilarisch? Daar gaat het mij niet, of niet uitsluitend om. Ik ben geërgerd, kwaad, woedend zelfs omdat ik me machteloos voel. Reclame op de VRT is in dat opzicht – en ik weet het, de vergelijking is politiek niet correct maar ik maak ze toch om retorische redenen – vergelijkbaar met de genocide in Gaza. Iedereen weet dat het totaal fout is, maar niemand kan er iets aan doen. Niemand wil het, en toch gebeurt het.

Hoeveel keer hebt u al het radionieuws gemist omdat u vlak voor het uur het toestel afzette om de reclame te vermijden? Hoeveel uren zat die oorwurm van tegels-natuursteen-parket-Impermo al in uw oor te knagen? Hoeveel keer al vond u het gênant dat een interessant interview moest worden afgebroken omdat de reclame er zat aan te komen? Hoeveel keer al hebt u zich vernederd gevoeld omdat u geïnstrumentaliseerd, geobjectiveerd, vervreemd wordt door die reclamemakers die eropuit zijn om u in uw meest basale drijfveren te treffen? Hoeveel keer al hebt u zich kwaad gemaakt om het vaak stuitend gebrek aan ethisch besef bij de adverteerders (en dus ook bij de verkopers van openbare ruimte en openbare tijd, in casu de VRT), bijvoorbeeld wanneer ze cruisereizen aanprijzen of een alweer grotere en bredere SUV? En dat nog los van het feit dat reclame per definitie leugenachtig is en mee aan de basis ligt van wat wij nu ‘de crisis van de waarheid’ noemen.

Reclame is er en ze blijft bestaan niet omdat wij dat leuk vinden maar omdat niemand er iets tegen vermag. Reclame is een uiting van het totalitaire bestel waarin we zijn terechtgekomen en waarin niemand nog weet waar de uitgang zich bevindt.

Steve Stevaert heeft, uiteraard uit populistische overwegingen, indertijd het kijk- en luistergeld afgeschaft. Mede daardoor, en uiteraard door de absurde besparingen die daarna zijn gevolgd, is de openbare omroep armlastig geworden. Reclame is maar één mogelijkheid om het gat op te vullen. Maar er zijn andere mogelijkheden. Als er op mijn solidaire bijdrage zou worden gerekend om een reclamevrije openbare omroep opnieuw mogelijk te maken, dan zal ik daar met heel veel plezier gevolg aan geven.

En kom nu niet af met het argument ‘er staat een knop op je tv’. Ik heb het niet over commerciële zenders, die mogen voor mijn part uitsluitend reclame uitzenden. (Wat ze eigenlijk al bijna doen: de programma’s lijken er vooral te worden gemaakt om de reclameblokken met elkaar te verbinden.) Neen, dit is een ideologische discussie. Dit gaat over openbare dienstverlening. Dit gaat over een overheid die, volgens mij dan toch, als belangrijke taak heeft om haar burgers tegen de commercie af te schermen in plaats van zich erdoor te laten inpalmen.

Dus, Cieltje, neem uw taak echt ter harte en wees niet blij met een dooie mus. Tenzij uw partij niet echt in overheid en op solidariteit gebaseerde openbare dienstverlening geïnteresseerd is. Dat zou kunnen.


7636

Brussel - 250615


woensdag 30 juli 2025

getekend 489

250212


pauwenveren 61

Ze zouden zijn messing ring belachelijk hebben gevonden, zijn krulletjes frivool, ze zouden de pauweveren en het fluweel waarmee zijn werkkamer was ingericht, gewantrouwd hebben.

Natalia Ginzburg, Mensen om mee te praten, 134-135


240125




pauwenveren 60

Het deed me aan een gedicht denken en plotseling had ik het visioen van een metaalblauwe pauwennek: onder de stapel verbrijzelde stenen was een pauw begraven, die misschien nog leefde, misschien verwachtte dat ik hem zou bevrijden, hem naar buiten zou trekken vanonder de olieflessen en compotepotten, hem over zijn tere vleugels zou aaien, met mijn vingertopjes zijn roze oogleden zou betasten die omhoogkwamen om zijn ogen te bedekken, zou zien hoe hij ineens zijn fantastische staart uitspreidde, zodat deze in driehoeken van gesmolten goud op de vloertegels opgloeide en de kleurige ogen van de verenpracht in de halfschaduw versmolten.

Mircea Cărtărescu, Solenoïde, 693


230821


pauwenveren 59

De schepping toont zich in haar pauwenveren en ik maar niet begrijpen waarom dit zo meteen allemaal weer moet afsterven…

Wim Kayzer, De waarnemer, 279


230709

driekleur 591

Op de zijkanten van de mand zaten rood en geel geëmailleerde reclameborden waarop stond: VAN NELLE – VOOR KOFFIE EN THEE. Hoe oud die jongen was weet ik niet, want zodra ik aan hem denk zit ik klein en nietig voor hem in de mand en lijkt hij ontstellend machtig en volwassen. Hij had een groot rood hoofd met donkere brutale ogen en zwart haar dat in stekels alle kanten opstond.

Jan Wolkers, Terug naar Oegstgeest, 44



LVO 258

fragment uit Het maaiveld


Ik verbaas me nu over de vroege aanwezigheid in mijn lijst van een schrijver als Samuel Beckett. Een boek als Molloy, dat is toch geen eenvoudige kost voor een min-achttienjarige. Molloy bevat, als ik het mij zo nog enigszins voor de geest kan halen, het relaas van een einde- en richtingloze tocht door een diep en duister woud. De personages zijn beckettiaans vervreemd, het is niet duidelijk wat hun beweegredenen zijn en waar het allemaal op zal uitdraaien. Het is met andere woorden een verhaal zoals het leven zelf. Beckett fascineerde me. Ik begreep er nagenoeg niets van, maar ik denk dat hij het is die mij definitief van het verhaal heeft losgeweekt, die mij duidelijk maakte dat literatuur nog veel meer in petto heeft. En Samuel Beckett had natuurlijk een fantastische kop, dat droeg ook bij tot de bewondering die ik destijds voor hem opvatte (maar die niet duurzaam is gebleken).

Een naam die ik daar ook zie prijken, in het spoor van Samuel Beckett, was die van Claude van de Berge. Ik ontwikkelde in mijn eerste jaren als lezer blijkbaar een voorkeur voor dat soort van uitgepuurd minimalisme. Die voorkeur was in hoge mate snobistisch, maar anderzijds getuigde hij toch ook van enkele kwaliteiten. Ten eerste van de discipline die ik klaarblijkelijk aan de dag legde om dergelijke teksten überhaupt gelezen te krijgen. Ten tweede van een soort gesublimeerde behoefte aan poëzie die de poëzie zelf mij niet vermocht te schenken: ik ben nooit een poëzielezer geworden. Ten derde legden deze in hoge mate beschouwende teksten – Claude van de Berge wordt de schrijver van de leegte genoemd, van het wit, van de IJslandse wildernis, van de bewegingloos verglijdende tijd, enzovoort – in mij de humus waarin niet zo heel veel later, toen duidelijk was geworden dat ik met mijn gelimiteerde talent in de beeldende kunsten niets te zoeken had, mijn belangstelling voor filosofie wortel zou schieten.

7635

Brussel - 250615


dinsdag 29 juli 2025

getekend 488



7634

Brussel - 250615


maandag 28 juli 2025

7633

250614


zondag 27 juli 2025

LVO 257

fragment uit Het maaiveld


Op mijn lectuurlijst zie ik in de eerste drie jaren een geleidelijke overgang naar serieuzere, ambitieuzere literaire keuzes. Het gaat van Simmel, Shute, Tolkien, Bomans en, voor de school, Ruyslinck, Vandeloo en Camus, stilaan over naar Arends, Simone de Beauvoir en zelfs Beckett en Böll.

Tot mijn verbazing zie ik dat ik al in december 1979 Biljarten om half tien las en daar ook een hoge score aan toekende. Ja, ik gaf de boeken die ik volledig uitlas een quotering. En dat doe ik nog altijd. Nu is het gemakkelijk, ook voor mezelf, om over dat toekennen van punten meewarig te doen, of om het belachelijk te vinden. En dat is het natuurlijk ook; het opstellen van rangordes en het houden van wedstrijden is in de kunst een hachelijke, heikele en vaak ronduit absurde onderneming. Maar ik ben het toch blijven doen, tot op vandaag. Het is handig, al was het maar om in die lijst de boeken die er voor mij toe doen gemakkelijker terug te vinden. Dit beoordelen van gelezen boeken was trouwens een voorafspiegeling van wat ik veel later een tijd om den brode zou doen: recenseren. Ik heb mij altijd een oordeel gevormd over boeken, een geargumenteerd oordeel liefst, een oordeel dat dus geen vooroordeel is – en ik zal dat blijven doen. Om de heel eenvoudige reden dat volgens mij het – eventueel al schrijvend – nadenken over wat je gelezen hebt minstens evenzeer deel uitmaakt van een lectuur als het lezen zelf.

Even ingrijpend voor mijn vorming als lezer was de – verplichte – lectuur en analyse van La Modification van Michel Butor in het vijfde jaar van het middelbaar. Deze experimentele roman leende zich bijzonder goed tot een bespreking. Er gebeurde niet veel in – een man reist per trein van Parijs naar Rome en terug – maar de complexe compilatie van flashbacks en flashforwards kon zeer aanschouwelijk worden uitgezet op een tijdlijn. Ik ging volledig in dit spel op. Het was de eerste keer dat literatuur voor mij méér was dan enkel een verhaal: ik leerde dat structuur minstens zo belangrijk is, of juister, dat het in serieuze literatuur eigenlijk draait om het samenspel van vorm en inhoud, van het verhaal en de manier waarop het verhaal wordt verteld. Een lineaire vertelling is maar een van de mogelijkheden. De strakke tijdruimtelijke bepalingen in Butors boek openden een oneindig veld.




7632

250614


zaterdag 26 juli 2025

LVO 256

fragment uit Het maaiveld


Een boek dat ook opdook tijdens die eerste leesjaren, was In de ban van de ring. Daar kon je in die tijd niet omheen. Op mijn leeslijst zie ik dat ik deel I in juni 1976 uitlas, tussen Erik van Godfried Bomans en Daar is een mens verdronken van Ernest Claes in, maar ook dat ik, tussen Kobeke van Claes en Pallieter van Felix Timmermans, in augustus mijn lectuur van het tweede deel niet tot een goed einde bracht. Een jaar later lukte het wel: dan las ik, een halve zomer lang, de drie delen achter elkaar volledig uit. Ik leefde mee met de personages – Frodo, Sam, Gandalf en al die anderen – en ik beeldde me de extreme landschappen in waarin ze reisden en de strijd met Het Kwaad aangingen. Om het overzicht te bewaren, tekende ik ijverig de kaart over die in het boek stond afgedrukt. Dat alles kon niet verhinderen dat ik voor het derde deel opnieuw mijn best moest doen. Heel die verzonnen wereld begon me tegen te staan en intuïtief moet ik toen al hebben aangevoeld dat Tolkiens simplistische manicheïsme een te schematische voorstelling van zaken was.

Vreemd, maar meer dan door De ring, waarin behalve trollen en monsters toch ook mensen of minstens mensachtigen meespelen, voelde ik me aangesproken door Waterschapsheuvel van Richard Adams, hoewel dat een konijnenepos is. Het zijn weliswaar konijnen die kunnen denken en praten en voelen, maar desalniettemin: het zijn konijnen. Waarin je op den duur toch mensen herkent – gelukkig maar want wie zou zich kunnen aangesproken voelen door zo’n dik boek over konijnen die echt niets anders dan konijnen zijn?

Ik zou wel eens willen weten hoe het komt dat sprookjes, fantasy, horror, sciencefiction en dergelijke van mij afglijden als water van een eend... Hoe komt het dat het bij de ene wel beantwoordt aan wat je een algemeen-menselijke behoefte aan fictie zou kunnen noemen en bij de andere niet? Welke persoonlijkheidsbestanddelen bepalen deze predispositie? Of is het vooringenomenheid?

Veel later zag ik hoe mijn oudste kind verslingerd raakte aan Tolkien en Rowling en Pratchett. Ik hoopte dat dit voor hem de poort naar de ernstige literatuur zou openen, maar het liep anders. Hij bleef uitsluitend dikke en altijd Engelstalige boeken lezen over zich in parallelle universa afspelende avonturen die allemaal wel op de een of andere manier een doorslag waren van de Ridders van de Ronde Tafel of de Zoektocht naar de Graal of, meer in het algemeen, de eeuwige Strijd tussen Goed en Kwaad – zoveel verschillende verhalen zijn er niet. Samen met veel van zijn generatiegenoten deelde hij voortaan een voorkeur voor het genre dat, enigszins ongeïnspireerd, fantasy wordt genoemd: breed uitgesmeerde verhalen over elementaire menselijke drijfveren die van alle tijden zijn, al dan niet op smaak gebracht met lichtjes homo-erotische vriendschappen en/of platonisch-sensuele onmogelijke liefdes. Computerspelletjes sloten de weg naar highbrow literatuur af. Daar kwamen dan nog eens de zich over talloze afleveringen uitgemolken verfilmingen bij – van In de ban van de ring of Harry Potter – die met hun spectaculaire beeldtaal een dam opwierpen tussen het kind en de brontekst in het bijzonder en alles wat tekst is en dus tijd en geduld vereist in het algemeen.


Zie hier voor een andere versie van dit fragment: https://pascaldigital.blogspot.com/2025/01/boekverhaal-13.html


7631

Gent - 250614


vrijdag 25 juli 2025

boekverhaal 63

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


april 1991

PAARSE FREDDY EN ZWARTE WILLY


In 1991 was het kunstenfestival Europalia gewijd aan Portugal. Ik werkte toen voor het tijdschrift Kunst & Cultuur van het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, een van de epicentra van het festival – het was dan ook niet meer dan logisch dat we aandacht aan het gastland besteedden. Net toen verscheen Over de bergen van Gerrit Komrij. Ik lustte de knorrige polemist wel en wierp mij op zijn roman.

Met niet onverdeeld genoegen. Om niet te zeggen dat mijn recensie nogal negatief uitviel. (Toen was ik nog argeloos. Nu zou ik mij er niet meer aan wagen om in een publicatie een boek af te kraken. Daar is de ruimte die nog aan literatuur wordt voorbehouden te klein voor geworden.)

Ik had het vooral moeilijk met de manier waarop Komrij autobiografie en fictie in elkaar liet opgaan. Nu is daar op zich niets mis mee, het hoofdpersonage van elke literator is altijd in grote mate de literator zelf. Maar als zijn worp de kenmerken van een afrekening lijkt aan te nemen, dan mag er al iets meer van de literaire kwaliteit van het gebodene worden verwacht.

Ik ben zo vrij even mijn vijfendertig jaar jongere zelf te citeren: ‘Komrij verlaat herhaaldelijk het standpunt van de neutrale verteller dat hij in het begin van het verhaal heeft ingenomen. Hij lijkt meegesleurd door zijn reële ressentimenten.’

Komrij brengt in Over de bergen, via zijn protagonist, slechts één versie van de waarheid naar voren. Uiteraard is de werkelijkheid van een conflict, zoals steeds, genuanceerder dan het relaas van slechts één van de betrokken partijen. In die werkelijkheid – de werkelijkheid die onmiskenbaar de inspiratie heeft geleverd voor deze roman – komt het tot een zich in Portugal voltrekkende frontale botsing tussen twee culturen: die van de vrijgevochten, steedse en openlijk zijn homoseksualiteit belevende Nederlandse inwijkeling enerzijds en het plaatselijke, traditionele en bekrompen katholicisme in een land dat zich nog niet ten volle van decennia van ideologische onderdrukking had hersteld anderzijds.

Lees hier de volledige recensie: https://pascaldigital.blogspot.com/2019/07/gerrit-komrij-over-de-bergen.html

Mijn euvele daad, Komrij negatief recenseren, kreeg een staartje. In de raad van bestuur van het maandblad waarvoor ik werkte, zetelde Freddy de Vree. Deze cultuurpaus van de toenmalige BRT, steevast gehuld in paarse overhemden waarvan de openstaande bovenste knopen wit borsthaar en een gouden kettinkje onthulden, vuurde tijdens de eerste vergadering na het verschijnen van het nummer waarin mijn recensie was afgedrukt vanachter de blikkerende glazen van zijn pilootbril priemende blikken op mij af. Hij mocht Gerrit Gerrit noemen en was er niet van gediend dat dat broekje het zich permitteerde zijn persoonlijke vriend aan te vallen. Het kon maar beter geen tweede keer gebeuren.

De reprimande die ik toen mocht ontvangen vertoonde grote gelijkenis met een incident dat zich kort daarna zou voltrekken: ik had, onder de geinige titel ‘Te veel Raveel’, een overvolle aan de schilder van zwarte vierkanten en Vlaamse koterijen gewijde overzichtstentoonstelling in het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst besproken, zonder mij ervan bewust te zijn dat de strenge meneer die destijds eveneens in die raad van bestuur zetelde, de toenmalige directeur van dat museum was, Willy Van den Bussche, bijgenaamd Zwarte Willy. (Het PMMK vaart tegenwoordig onder de trendy vlag ‘Mu.ZEE’.)

Beide voorvallen hebben mij altijd ver van de macht en de blijkbaar daarbij horende intimidaties doen ophouden. Het hoeft geen betoog dat die weinig assertieve attitude mij windeieren heeft opgeleverd.


Gerrit Komrij, Over de bergen, 1991


7630

Gent, Watersportbaan - 250614


donderdag 24 juli 2025

boekverhaal 62

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


april 1991

INDIEN ERNSTIG ZICH ONTHOUDEN


Mijn kennismaking met Koen Peeters verliep wat stroef. Mijn niet al te gunstig verslag werd een van mijn eerste gepubliceerde recensies. Wanneer ik nu dit ‘signalement’ herlees, schaam ik mij ervoor: het is slordig haastwerk en doet zeker geen recht aan de ervaring die het lezen van Bezoek onze kelders bij mij had teweeggebracht. Al was ik toen allicht niet in staat daar de juiste woorden voor te vinden.

Nu denk ik beter te weten. Wat ik toen moet hebben ervaren, gevormd als ik was door wat je een traditionele leerschool in het lezen zou kunnen noemen, was iets wat vergelijkbaar was met mijn eerste grondige contact met het werk van Georges Perec een tiental jaar later: literatuur kon méér zijn, of zelfs iets totaal anders, dan in eerste instantie een verhaal; literatuur kon een compositie van taal zijn, een weefsel van woorden en motieven, een spel waarbij de verwijzing naar een werkelijkheid, laat staan een hógere werkelijkheid die een licht van zin en betekenis over het leven laat schijnen, niet in de eerste plaats of zelfs helemaal niet aan de orde is.

Postmodern. Ja, in die tijd, vroege jaren negentig, ronkte dat woord en ik kreeg er geen vat op. Ik herinner mij dat ik toen eens aan mijn veel jongere collega Kurt De Boodt vroeg om het mij uit te leggen, wat de term, die als een passe-partout overal op leek te passen, als een toverformule al bij al, dan toch kon betekenen.

Nu weet ik het min of meer, maar toen nog niet en dat is, denk ik nu, de reden waarom ik geen vat kreeg op Peeters’ boek.

De afwezigheid van een hogere zin. De relativering van hiërarchieën en het naast elkaar plaatsen van zaken die thuishoren in verschillende contexten. Het verzamelen van triviale objecten. Het doorbreken van het verschil tussen hoog en laag. Ironie. Zelfspot. Voorgewende ernst. Spel.

*

Ik bevind mij in De Panne en herlees tussen half vijf en half zes in de vroege ochtend van 23 juli 2025 het eerste hoofdstuk van Bezoek onze kelders, getiteld ‘De machine van Talens’. Ik merk, hoewel ik het boek al twee keer las, een eerste keer in 1991 en een tweede keer in 2018, dat de tekst als nieuw is. Dit is goed geschreven, dit trekt me met zich mee, dit is heel erg bevreemdend – maar het valt me op dat mij van mijn twee vorige leesbeurten niets is bijgebleven.

De wasmachinetechnieker ‘Fr. Coopman’ moet in het Kempense dorp ‘K.’ van alle in particuliere huizen aanwezige wasmachines van een bepaald niet nader genoemd merk en type de sluitring vervangen. Fabricagefout. Van elk van de huisvrouwen die hij zo doende ontmoet, probeert hij een kitsch-kunstwerkje te ontfutselen waarop hij, in hun woningen, zijn oog heeft laten vallen. Het gaat om knullige voorstellingen van Kempense landschappen, van voor een ezel gezeten, kunstschilderende individuen, van de H. Maagd. De lijnen van de tekening zijn met een soort soldeerbout aangebracht op houten plankjes. De op die wijze ontstane vlakken zijn ingekleurd met heldere kleuren. Daarbovenop is een laag vernis aangebracht. De maker van deze werkjes is een zekere ‘Talens’. De soldeerbout is: ‘de machine van Talens’. Coopman legt op deze manier een volkomen waardeloze verzameling aan. Hij doet dat ‘met de ernst van een gevaarlijk krankzinnige’ (23).

Na een maand was mijn taak beëindigd. Ik had alle wasmachines teruggevonden en voorzien van een nieuwe sluitring. Een “nuttig werk”, besloot de districtsleider. Zo nuttig als een foute sluitring onnuttig is. Het ene hief het andere op. Eigenlijk was er niets gebeurd, behalve dan het ontstaan van mijn collectie.’ (39)

Dit ‘spelletje’ (40) zegt iets over wat literatuur ook kan zijn. Zonder zal de wereld ook wel doordraaien. Als een wasmachine met een defecte of herstelde sluitring – peu importe. Literatuur is een ‘recept tegen verveling en onvolmaaktheid’ (46). Ik merk hoe het citaat over het werk dat ‘[z]o nuttig’ is ‘als een foute sluiting onnuttig is’ me droevig maakt.

Vijfendertig jaar later begrijp ik dit boek beter. Tot op zekere hoogte ben ik bereid om het spel mee te spelen en ja, de auteur van Bezoek onze kelders is een zeer minzame man. (De minzamen, zo heet een van zijn boeken.) Maar ik herken toch ook de bevreemding die mij destijds overviel. Ik herken mijn weigering om alles als niet méér dan een ‘spelletje’ te zien. Ik herken mijn argwaan tegen een te vrijblijvende weigering om ernstig te zijn. (Inderdaad, Het is niet ernstig, mon amour is de titel van nog een ander Peeters-boek. Ik zou het ook eens moeten herlezen want ik weet begot niet meer waarover het ging.)

(Al moet ik zeggen: in De mensengenezer (2017) en De minzamen (2021) is de ernst al veel minder voorgewend.)

Nutteloos, speels, droevig makend… Wat er ook van zij, een blijvende indruk heeft Koen Peeters op mij wél gemaakt. En ik bewaar zorgvuldig al zijn boeken die in mijn collectie aanwezig zijn en die ik al dan niet op de gangbare wijze heb weten te verwerven.


Koen Peeters, Bezoek onze kelders, 1991



7629

Gent, Watersportbaan - 250614


woensdag 23 juli 2025

7628

250614


dinsdag 22 juli 2025

LVO 255

fragment uit Het maaiveld 


Gerard Reve was een evidentere voorkeur. In 1978 las ik een eerste keer De avonden. December 1978, om preciezer te zijn: meteen de juiste maand. Ook Reve, toen nog van het, was mij door Hendrik aan de hand gedaan. Die eerste keer drong De avonden niet echt tot me door. Ik las het boek tot het einde uit om mijn vriend, die er wég van was, niet teleur te stellen. En ook om in zijn ogen geen gezichtsverlies te lijden, vermoed ik. In 1982 waagde ik mij er een tweede keer aan. En dit keer lukte het wel. Ik trad een tijdlang toe tot de club der revianen – niet revisten! –, die het boek jaarlijks lezen. Uiteraard gebeurt dat bij voorkeur de laatste tien dagen van het jaar, de periode waarin het verhaal speelt. Met potlood staan in mijn stukgelezen exemplaar (eenendertigste druk, 1982, de editie met de donkerblauwe kaft en de knalgele belettering) de volgende data van lectuur genoteerd: ‘dec 78, mrt 82, dec 84, dec 85, dec 86, dec 87’. Dan had ik er toch even genoeg van want voor een zevende lezing was het wachten tot: ‘dec 98’. En dan las ik De avonden een voorlopig laatste keer nog eens in 2006 omdat ik het op het programma had gezet van een van de leesclubs die ik toen begeleidde.

Van Gerard Reve las ik uiteraard niet enkel De avonden. Maar nu grijp ik nog maar zelden naar een van de ongeveer veertig titels die ik hier op de planken heb staan. De Grote Volksschrijver vertelt al te vaak min of meer hetzelfde verhaal. Natuurlijk heeft Reve ook mij beïnvloed, net zoals zoveel andere Nederlandstalige schrijvers van mijn generatie – maar zijn religieuze en seksuele voorkeuren zijn mij toch net iets te excentriek. Wat mij vooral aantrekt, is zijn esthetica: klein gebrek, geen bezwaar. En natuurlijk raken mij nog het meest van al zijn perfecte beheersing van het Nederlands, zijn barokke stijl en het gedragen, archaïserend-plechtstatige ritme dat hij zijn zinnen oplegt.

7627

Sint-Andries - 250526


maandag 21 juli 2025

getekend 487



driekleur 590

België, land in crisis, viert zijn Nationale Feestdag met een militair defilé. Prinses Claire draagt een Mondriaanjurk in geel, zwart en rood.

Ingrid van der Veken, Zestig, 225


notitie 481

DE KONING SPREEKT

Uiteraard ben ik blij met de boodschap van koning Filip. Wat in Gaza gebeurt is ‘een schande voor de mensheid’. Zelden – of misschien zelfs nooit – het Belgische staatshoofd zo frontaal tegen zijn regering weten ingaan.

Maar het zijn woorden. En we zouden stilaan moeten weten dat we er met woorden alleen niet komen.

Ik vraag me af wat de woorden van de koning betekenen.

Filip mag, in officiële toespraken, niets zeggen wat niet gedekt is door de regering. In dit geval betekent dit dat hij niets mag zeggen wat niet door de N-VA, lees Bart De Wever, is goedgekeurd. Misschien heeft Filip tegen Bart gezegd: ‘Mijn geweten zegt dat ik iets moet zeggen over Gaza.’ Bart is ook een mens en begrijpt dat en zegt tegen Filip: ‘Oké, Sire, zeg iets over Gaza, maar gebruik in geen geval het G-woord.’ ‘Quel mot?’ vraagt Filip. ‘Wel,’ zegt Bart, ‘u kent het toch? Het is in beide landstalen hetzelfde. We gebruiken het voor, even checken op Google: “het systematisch uitroeien van een bepaalde groep mensen op basis van hun ras, etniciteit, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid of andere kenmerken”. Sommigen vinden dat dit nu in Gaza gebeurt, maar wij van de N-VA vinden dat niet en aangezien wij uw woorden dekken, willen wij niet dat u het G-woord in uw speech gebruikt. Kom, we laten voor u een speech schrijven die door onze beugel kan en die tegelijkertijd uw gewetensnood lenigt.’

Zo gezegd zo gedaan.

Filip spreekt de voorgekauwde speech uit en tot Barts genoegen blijft die speech aan de ribben van velen hangen.

Want wat is er gebeurd?

Gebeurd is wat Bart wil: de koning, toch nog altijd bij de meerderheid der Belgen een geliefd en gerespecteerd figuur, sust met zijn woorden de groeiende onvrede, maar tegelijk is ook de antiroyalistische N-VA-achterban tevreden want die is behalve antiroyalistisch ook zionistisch. Als de koning, symbool van het unitaire België, zich uitspreekt tegen de oorlogsmisdaden van Israël, en bovendien zonder expliciet te verwijzen naar de schandelijke moordpartij door Hamas van 7 oktober 2023, dan versterkt dit alleen maar het anti-Belgische sentiment van de separatistische Vlaams-nationalisten.

Twee vliegen in één klap.

We schrijven 21 juli. België viert zijn feest onder de traditionele drache nationale, Bart pakt uit met zijn Zomerakkoord (waarmee de winter van de sociale zekerheid wordt ingezet), en terwijl in Gaza weer een paar tientallen sukkelaars in de voedselbedeling overhoop worden geschoten kan hier het politieke reces beginnen. We zijn voor een maand of twee gerust, weet Bart.

Ik herhaal: de woorden van de koning zijn juist en terecht. Velen zijn verheugd dat eindelijk een zo hoog geplaatst persoon radicaal tegen de weerzinwekkende lafheid van onze leiders durft in te gaan.

Maar het is niet genoeg.



LVO 254

fragment uit Het maaiveld


Hesse ging zijn tijd mee. Een andere schrijver die in die jaren mijn pad kruiste, was Jan Arends. Daar zorgde Hendrik D. voor. Hendrik D. was de zoon van de leraar Omer D. die door het gaatje van zijn meetlat de examenzaal afspiedde – ik memoreerde hem al omwille van die onuitwisbare indruk die hij zo doende op mij maakte. Hendrik schreef zijn naam met een extra e: Hendriek. Dat was toen een teken van lichte weerspannigheid, vooruitstrevendheid en hang naar autonomie. Er waren er nog wel die dat deden: Pjeeroo Roobjee, Luuk Gruwez... Het was de tijd van de zogenaamd progressieve spelling die, door nauwer tegen de uitspraak van de woorden aan te leunen, komaf zou maken met alle twistpunten en mogelijke bronnen van dispuut.

Ik trok een eindje op met Hendrik. Hendrik-met-de-extra-e droeg zijn haar lang in de nek en had een ziekenfondsbrilletje à la John Lennon, die toen nog een jaar of drie te leven had maar dat wisten we gelukkig niet. Voor het overige: de in die tijd obligate parkajas en jeans. En zélfs sandalen – iets wat toen al enigszins excentriek begon over te komen.

Niet zo heel veel later zou Hendrik pedagogische wetenschappen gaan studeren en in een handgeweven wit linnen overhemd trouwen met een bloemenmeisje dat hij al vlug kind schopte, maar toen was hij al uit mijn blikveld verdwenen. Ik heb hem na zijn vroege vaderschap nog één keer opgezocht. Hij had zijn intrek genomen in een boerderijtje aan een toen nog slijkerige maar nu keurig verkavelde kasteeldreef ergens in de buurt van Gent. Het bezoek werd geen réussite, mede doordat de baby kuren had.

Maar toen ik zestien, zeventien was, trokken we dus wel vaak samen op. Met Hendrik ging ik voor het eerst op café, uiteraard zonder medeweten van mijn ouders. We gingen naar Het Nieuw Museum, toen nog op de hoek van de Kuipers- en de Grauwwerkersstraat. We waren daar gehecht aan een amberkleurig biertje dat Caves heette en dat nu ook al niet meer bestaat, en de patron had zich nog niet verhangen.

Jan Arends deed het op een andere manier: hij sprong uit het raam van zijn appartement aan het Amsterdamse Roelof Hartplein. Zijn lichaam beschreef een lijn die al bijna even verticaal was als zijn smalle gedichten. Grafisch bekeken kondigde zijn poëzie de manier aan waarop hij zijn dood aan zichzelf zou voltrekken. Over die Jan Arends spraken we dus, Hendrik en ik. Arends was een geheimtip, niet zo heel veel mensen kenden hem. Behalve die verticale gedichten moest ik ook zijn korte verhalen goed vinden, vond Hendrik: Keefman, Ik had een strohoed en een wandelstok... Arends had het vaak over een man die huisknecht was en Jan Arends heette. Jan Arends was inderdaad een tijd huisknecht geweest: hij verzon niets. Echt warm van deze sombere, kale verhalen werd ik niet. Maar ze brachten mij wel in contact met een rauwere realiteit.




7626

Gent, Gerechtsgebouw - 250525


zondag 20 juli 2025

26 * 59,3 * 25,2 * 137 * 1433,9

Steenbrugge - Oostkamp - Loppem - Ruddervoorde - Torhout - Aartrijke - Zedelgem - Sint-Andries


 

notitie 480

BOOMSE LESSEN

Meestal oogst ik met mijn Facebookposts tien of vijftien duimpjes, af en toe een reactie en heel af en toe deelt iemand mijn tekst. Maar ik schrijf dan ook meestal over weinig sexy onderwerpen, en permitteer me bovendien ook nog eens vaak een autobiografische inslag. Niet meteen een recept voor laaiend succes. Bovendien houd ik maar weinig tijdlijnen in de gaten, waardoor ik niet verwikkeld geraak in de ondoorgrondelijke Meta-algoritmes en allicht minder op de radar kom bij andere Facebookgebruikers. Ik houd mij sinds enkele jaren ook ver van bespiegelingen over politiek en actualiteit, en vermijd zoveel mogelijk aan gepolariseerde discussies deel te nemen, laat staan dat ik zelf actief zou aanzetten tot polarisering. Ik probeer mij met alles wat ik op het medium doe bewust te zijn van de werking ervan. Op die manier slaag ik erin mezelf voor te houden dat het ook nog positieve kanten heeft.

Vorige woensdagavond ben ik van mijn persoonlijke socialemediagedragscode afgeweken. Ik liet voor een keer de emotie (in casu verontwaardiging) primeren op de ratio en schreef, bewust met een provocatieve toon, een commentaar op de berichtgeving over de brand die de ‘main stage’ van Tomorrowland (TML) in Boom in de as legde: https://pascaldigital.blogspot.com/2025/07/facebookbericht-1193.html. Met mijn provocatie trapte ik moedwillig op de tenen van TML-fans. Daardoor had ik de aandacht vast voor mijn belangrijkste boodschap, die niet bestond uit een morele veroordeling van escapisme of een negatief esthetisch oordeel over wat er op TML zou te beleven zijn, maar wel, voornamelijk, uit een mediakritische bedenking bij hoe dit nieuwsfeit in het VRT-televisiejournaal alle wereldbranden leek weg te drukken. Zijdelings liet ik mij ook een bedenking ontvallen bij het soort volk dat uit alle hoeken van de wereld naar Boom komt om daar een paar dagen aan zijn kommervolle bestaan te ontsnappen. Ik noemde het, alweer provocerend maar even niet voor ogen houdend dat er zich onder mijn lezers misschien wel bezoekers van TML bevonden, een ‘rijkeluiszootje snuivers’. Ik achtte het niet nodig om deze omschrijving te verantwoorden vanuit twee veronderstellingen: (1) dat deze vorm van vertier prijzig is en dus niet echt democratisch en (2) dat er op TML niet louter gemberthee en aspirientjes worden geconsumeerd en Vix wordt gesnoven.

Waar ik op Facebook, zoals gezegd, op basis van mijn ‘scores’ niet bepaald een hoogvliegende influencer kan worden genoemd, daar oogstte mijn in een opwelling geschreven post van donderdagavond nu maar liefst – as we speak – 170 emoticons en 81 opmerkingen, en hij werd bovendien nog eens meer dan 70 keer gedeeld. (Daarachter zit nog een veelvoud aan lezers die geen spoor hebben achtergelaten.) Het is duidelijk dat ik een gevoelige snaar had betokkeld c.q. op zere tenen ben gaan staan en mogelijk zelfs sommigen op de ziel trapte.

De reacties op mijn oprisping waren zeer verdeeld: van instemming tot expliciete en soms zelfs agressief verwoorde afwijzing: ‘Ga zelf naar Gaza of ten minst naar een plaats waar je het veschil kan maken. BV Lebanon en doe iets als je het lef hebt!’ (sic, C.G.)

Van de negatieve reacties heb ik toch het een en ander opgestoken en daar wil ik nu even op ingaan. (Ik hoor al zuchten: waarom daaraan weer zoveel energie besteden, is dat niet heel erg zelfingenomen? U mag net als ikzelf zeggen wat u wilt, maar ik vind het relevant om met deze casus iets over Facebook in het bijzonder en misschien wel social media in het algemeen te delen. Niemand is verplicht hierin mee te gaan.)



1.

Het ene heeft niets met het andere te maken. Hou de zaken uit elkaar.’ (M.V.) En A.C. vult dit aan en maant me aan om me niet te bezondigen aan ‘whataboutism’: ik relativeer iets wat op zich wel belangrijk is wég door naar iets te verwijzen wat veel belangrijker is. Het is niet omdat er in Gaza een genocide aan de gang is dat je het niet erg mag vinden dat er in Boom een podium afbrandt. Zo zou je, aldus deze redenering, net zo goed over Gaza moeten zwijgen omdat er bijvoorbeeld met de klimaatverandering en de honderdduizenden slachtoffers die daardoor nu al jaarlijks vallen een veel ergere crisis bezig is.

Mijn bedenking: TML heeft wél met Gaza te maken. Of, zoals P.T. het formuleert: ‘entertainment en realiteit hebben met elkaar te maken’. TML is het feest van het escapisme om aan het besef van de realiteit van – onder meer – Gaza te ontkomen. Entertainment en realiteit zijn als communicerende vaten: hoe meer aandacht voor entertainment (niet alleen TML maar ook sport, bijvoorbeeld de Tour de France, waarin ikzelf soelaas vind voor de ondraaglijkheid van een voortdurend realiteitsbesef), hoe minder aandacht voor de realiteit. Mijn tekst hield in de eerste plaats een mediakritiek in, waarbij ik van de nieuwsdienst van een openbare zender verwacht dat hij een juist gewicht aan de dingen geeft en niet toegeeft aan emoties, laat staan deze aanwakkert. Bovendien – en daar heb ik in mijn post ook op gewezen – wordt die nieuwsdienst ideologisch gestuurd. Door de aandacht buitenproportioneel op TML te vestigen, wordt hij afgeleid van de zionistische genocide waar onze leiders geen afstand van wensen te nemen – wat onder meer heeft geleid tot het (inmiddels alweer ingetrokken) beroep dat de Vlaamse Regering – zonder overleg! – aantekende tegen de juridische veroordeling van de wapentransporten via de Antwerpse haven. Dat nieuwsfeit zat ergens weggestopt in datzelfde journaal dat eerst een kwartier op TML had ingezoomd.



2.

E.G.: ‘Dat eeuwige politieke gebalk als antwoord op wanneer er es iets anders in het nieuws komt… Komt menig mens de strot uit denk ik…’

V.R.: ‘Wat draagt u bij aan de maatschappij. Behalve dan overal kritiek op alles te hebben?’

N.D.L.: ‘Je potentieel verdient meer, richt het op iets dat opbouwt in plaats van afbreekt.’

Critici zijn niet leuk, kritiek is politiek gebalk dat eeuwig duurt en de strot uitkomt. Beter ware het dat die lastige opinieerders er helemaal niet zouden zijn. Interessant, zeker die vraag over mijn bijdrage aan de maatschappij! Critici moeten opbouwen, niet afbreken. Maar vanuit welke visie kun je zeggen dat mijn kritiek niet constructief is of bedoeld is? Er heerst tegenwoordig een totalitair dictaat van het positivisme, een verplichting om tevreden zijn met wat er is. ‘Genot is het hoogste goed. En de roes is heilig geworden. We willen niet ontnuchterd worden.’ (E.V.) Sorry hoor, de reële wereld van vandaag staat in brand (zoals, zeer betekenisvol, het metaforisch Land van Morgen te Boom)! Wanneer het vuur alles aan het afbreken is, is het lastig om iets op te bouwen!



3.

G.N.: ‘Respect voor de mensen van Tomorrowland, het zal je maar overkomen!!’ En E.G. (dezelfde E.G. als in reactie #2) vraagt waardering voor het winstgevende bedrijf TML, wellicht vanuit een (neo)liberale visie op de maatschappij.

Mijn antwoord: bedrijven mogen winstgevend zijn en ondernemerschap verdient waardering. Als er iets is waarin Vlaanderen wereldtop is, dan wel de entertainmentsector met podiumbouw en dergelijke. In 36 uur een nieuw podium optrekken, weinigen zullen het ‘ons’ nadoen. Alle waardering en zelfs respect daarvoor. (In die zin was mijn provocerende ‘I couldn’t care less’ misplaatst.) Maar voor bedrijven die overduidelijk een onverantwoord loopje nemen met de veiligheid kan ik al minder waardering opbrengen. Hoe dat afgebrande podium de brandveiligheidscontrole is kunnen passeren, is mij een raadsel. (G.V.W.: ‘niemand die de verantwoordelijkheid van de organisatoren over de risico’s van het gebruik van dergelijke hoogst brandbare materialen op zo’n massa evenement in vraag stelt, wel integendeel.’) Iedereen weet toch dat je geen tienduizenden extatische feestvierders moet laten postvatten voor een met vuurwerk volgepropt podium dat vooral uit hout en piepschuim bestaat? Hoe groot zou de ramp zijn geweest als de festivalweide al vol had gestaan met bewustzijnsvernauwde feestvierders die wellicht niet meteen het onderscheid zouden weten te maken tussen vuurwerk en een echte brand? Zou er dan nog iemand ‘respect’ vragen voor de mensen van TML? Met een paar tientallen vertrappelde of verbrande festivalgangers zou een kwartier in het televisiejournaal zeker welbesteed zijn geweest. Nu ontsnappen de organisatoren voor wie in deze reactie respect wordt gevraagd en zij hopen allicht dat de klaarblijkelijke overtreding van de veiligheidsvoorschriften in de doofpot (pun intended) belandt. Het risico dat zij met hun licht ontvlambare hoofdpodium hebben genomen, mag men gerust onverantwoord noemen, als het al niet de kwalificatie ‘crimineel’ verdient.




7625

Lille (F) - 250525


zaterdag 19 juli 2025

LVO 253

fragment uit Het maaiveld


Allevier had zijn komst niet aangekondigd. Mijn ouders, die toen al flink in onmin met elkaar leefden maar dat voor de buiten- en zelfs de binnenwereld aardig verborgen wisten te houden, keken verbaasd op. Zij waren aanvankelijk natuurlijk verontrust. Zij dachten dat ik iets mispeuterd had op school, iets wat gewichtig genoeg was om een leerkracht, ja zelfs mijn titularis, tijdens zijn avondlijke vrije uren naar mijn ouderlijke woonst te doen afzakken. Maar al snel bleek dat er helemaal niets ernstigs aan de hand was. Het zou mij eerlijk gezegd ook hebben verbaasd want ik blonk in die tijd uit in onopvallendheid en keurig meegaand en gehoorzaam gedrag. Ik was een stoppel in het maaiveld. Ik was trouwens zelf ook benieuwd waaraan wij dit avondlijke priesterlijke bezoek te danken hadden.

Na een verkennende besnuffeling en de acceptatie van een kop thee – die werd bij ons thuis nooit gedronken maar wij hadden het goedje blijkbaar wel in voorraad – kwam mijnheer Allevier dan toch nog al bij al vrij snel tot de reden van zijn bezoek. Hij vond het goed dat ik graag las. Ja, hij kon dat alleen maar aanmoedigen. Literatuur draagt bij tot de vorming. Tot de stichting. Tot de verheffing. Hij feliciteerde mij met mijn goede boekbesprekingen. Ik glunderde want ik was het niet gewoon gecomplimenteerd te worden in het bijzijn van mijn ouders. Mijn bespreking van De steppewolf had hem zelfs even doen twijfelen of ik er wel de auteur van was. Nog meer glundering. Maar ik voelde natuurlijk dat er een maar zou volgen. Zo leek het betoog van mijnheer Allevier ook te zijn opgebouwd – hij was niet voor niets germanist en had zich voor en tijdens zijn opleiding in het seminarie allicht voldoende ingewerkt in de beginselen van de klassieke retorica: snuffelronde, dan snel ter zake om niet al te zeer geïmpliceerd te geraken; de koe dus bij de horens vatten met een captatio benevolentiae, om vervolgens via een goed getimede paradox tot de kern van de zaak te komen. Hij naderde met andere woorden met rasse schreden de onthulling van de reden van zijn komst. Ik was razend benieuwd.

Ik moest oppassen met Hesse.

Pardon?

Ik moest toch maar niet al te veel Hermann Hesse lezen.

Ik had mij, zo had mijnheer Allevier gemeend te kunnen opmaken uit mijn boekbespreking, te zeer met het zijn ondergang tegemoet snellende hoofdpersonage Harry Haller vereenzelvigd.

Dat was dus de reden van de speciale missie van Eerwaarde Heer Allevier. (Op officiële schooldocumenten afgekort tot ‘E.H.’ – wat in de rechtstreekse aanspreking aanvankelijk tot ‘Eerwaarde’ werd verkort, wat op zijn beurt in de overgrote meerderheid van de gevallen reeds was vervangen door het gewone, gedemocratiseerde en seculiere ‘mijnheer’.) Daarom dus had De Fiege zich deze avondlijke verplaatsing getroost. Daarom, om dat te komen zeggen, stond die kop thee lauw te worden voor Alleviers rood aangelopen kop – want ja, hij was zenuwachtig, dit was voor hem geen evidente klus.

Mijn vader keek op. Wie is Hermann Hesse? (Vreemd dat iemand die Kafka las niet wist wie Hesse was, denk ik nu, al hoeft het eigenlijk niet te verbazen want de Hesse-revival had zich via totaal andere wegen voltrokken: niet over de traagzaam stromende rivier van de gecanoniseerde en proper ingebedde mainstreamcultuur waarlangs mijn vader op een lage oever zat toe te kijken naar de passerende schuiten, maar via Woodstock, de beatgeneration en het in gechangeerde tijden blowende hippietuig van de richel. De generatiekloof tussen vader en zoon kon moeilijk beter worden geïllustreerd.)

Van het gesprekje dat zich na deze verrassende wending en de bijhorende opluchting – Is het maar dat! – ontspon, herinner ik mij niets concreets, enkel de essentie: Hermann Hesse was weliswaar een in ‘literair opzicht’ goed en interessant auteur, gaf Allevier toe, maar zijn denkbeelden konden – in ‘moreel opzicht’ – jongeren wier kritisch vermogen en psychologisch-levensbeschouwelijke weerbaarheid nog niet tot volle wasdom waren gekomen, op slechte gedachten brengen. Ik had natuurlijk niet méér nodig dan deze waarschuwing om mijzelf voor te nemen om alles, maar dan ook werkelijk alles wat ik van Hesse in mijn klauwen kon krijgen te verslinden – wat ik vanaf dat ogenblik ook deed, tot ik genoeg kreeg van Hesses bijwijlen al te halfzachte menslievendheid en tot ik merkte dat hij zich meer dan mij lief was tot een oosterse spiritualiteit wendde. Hesse stond te ver van mijn leefwereld om er een heilzame invloed op uit te oefenen. Uiteindelijk zou ik mijn tanden stukbijten op Het kralenspel waarin ik nooit verder ben geraakt dan – even kijken, er steekt nog een bladwijzer in mijn exemplaar – bladzijde 47. En van De steppewolf had ik in 1979 niet veel begrepen, zo moest ik vaststellen toen ik vijfendertig jaar later dat boek eindelijk – en wellicht voor het laatst – herlas.

Ik had voor de fundering van mijn contestataire inborst misschien beter wat meer Boon gelezen.