woensdag 3 juli 2019

Gerrit Komrij, Over de bergen

september 1991

Gêne bij de botsing van twee culturen
 
In Over de bergen balanceert Gerrit Komrij op het dunne koord tussen autobiografie en fictie. Blijft hij in evenwicht? Het antwoord op deze vraag, die essentieel blijkt, maakt Over de bergen tot een boeiend randgeval van de Nederlandse literatuur.

Het thema is zeer klassiek: een beschavingsmoeë jongeling (Pedro Sousa e Silva) ruilt de oppervlakkige jachtigheid van de grootstad (Lissabon) in voor het pure, bucolische, ongerepte en integere plattelandsleven. De eindbestemming van zijn moeizame reis is het dorpje Sampaio. Daar vindt Pedro een betere plaats om te leven, een eu-topia aan de andere kant van de bergen. Hij hoopt op rust en heroriëntatie. Maar de onderneming loopt uit op een jammerlijke mislukking. Vooraleer hij het goed en wel beseft, is Pedro weggegleden in een wespennest van intriges en corruptie.

Stel dat je van de auteur niets anders weet dan dat hij Nederlander is. Ook dan moet het opvallen dat het boek niet louter een product van de verbeelding is. Er is een voelbare band met de werkelijkheid. De niet met Komrij vertrouwde lezer zal zich dan ook genoodzaakt voelen meer te weten te komen over de schrijver van dit ‘exotische’ boek. Dat is niet zo moeilijk. Rudimentaire data zijn makkelijk te achterhalen; Komrij is een publieke figuur, die steeds zijn persoonlijke meningen en ervaringen verkondigd heeft.

In 1985 verhuisde Gerrit Komrij samen met zijn vriend Charles Hofman naar Portugal. Hij was de holle drukte van het literaire wereldje in Amsterdam beu. Hij betrok een riant landgoed in het afgelegen dorpje Alvites, in de noordelijke, onherbergzame provincie Tras-os-Montes. In het begin verliep alles naar wens. Komrij liet in een interview met Rentes de Carvalho (Vrij Nederland, 29 juni 1985) zijn achterban weten dat hij ‘opnieuw geboren’ was. Maar het sprookje duurde niet lang. Drie jaar na hun intrek moesten Komrij en Hofman het pand verlaten. Alle plannen voor een definitief verblijf, via de aankoop van het manuelijnse solar, vielen in duigen. Er was ‘iets’ tussengekomen.
Wie van deze werkelijke mislukking op de hoogte is, leest de ‘roman’ Over de bergen met andere ogen. 

Onmiddellijk na de publicatie verklaarde Komrij: ‘Het is natuurlijk een boek dat in zekere zin – ik zeg alleen maar in zekere zin – te maken heeft met een persoonlijke afrekening en genoegdoening.’ (Geciteerd door Hans Goedkoop in De Haagse Post van 23 juni 1990.) Elders in dit nummer van K&C verklaart Komrij nu: ‘het boek heeft (critici hebben me daarop attent gemaakt) iets autobiografisch’. Maar iets verder leest men dat Over de bergen ‘een roman is en niet autobiografisch’. In de meest recente uitspraken is van ‘afrekening’ en ‘genoegdoening’ geen sprake meer. De onduidelijkheid omtrent het autobiografische gehalte trekt in de interpretatie een groot deel van de aandacht naar zich toe. 

Mocht Over de bergen ondubbelzinnig als roman te lezen zijn, dan was er natuurlijk niets aan de hand en zou elke speurtocht naar verbanden met werkelijke gebeurtenissen inderdaad als onheuse bemoeizucht van critici bestempeld kunnen worden. Het probleem is echter dat het Over de bergen te zeer aan spontaniteit, aan de luchtigheid van gratuite fictie ontbreekt om enkel en alleen als roman te functioneren. De lezer kan zich niet beperken tot een onbevooroordeelde, ‘literaire’ benadering van het boek. Hij wordt door Komrij ‘gedwongen’ de indiscrete getuige te zijn van een afrekening. (Of van de poging om het geleden gezichtsverlies ongedaan te maken.) Dat is gênant; Komrij is niet mals voor zijn vijanden.

Een aantal elementen uit Over de bergen maakt dat de lezer zich laat afleiden door de aan de kunst ondergeschikte waag waarom Komrij zijn plannen met betrekking tot het landgoed heeft moeten herzien. 

Oppervlakkig gezien gaat Over de bergen over een bezitskwestie. Door de wilsbeschikking van de overleden grootmoeder is het landhuis voor een periode van twintig jaar toevertrouwd aan het beheer van de dorpspastoor. Pedro, een van de erfgenamen, kan zich dus nog niet de rechtmatige eigenaar noemen. Vandaar de gepaste schroom waarmee hij de indrukwekkende vertrekken betreedt. Zijn aanvankelijke behoedzaamheid verandert echter snel in ongeduldige bezitsdrang. Zonder dat enige gebeurtenis zulks kan rechtvaardigen, denkt Pedro over het huis al vlug in termen van ‘hebben’. Maar hij heeft zijn relatie met de beheerder van het huis verkeerd ingeschat. De ‘padre’ is onder de dekmantel van de vriendschap – Komrij’s versie van de feiten – een lepe strategie aan het voltrekken, waarbij zelfs een nichtje van hem als lokaas wordt ingezet, om het vruchtgebruik van het huis te verlengen en zijn macht in het dorp te verstevigen. Wanneer de goedgelovige Pedro dit spel eindelijk doorheeft, wordt Komrij – op dat ogenblik wordt de afstand tussen schrijver en protagonist flinterdun – behoorlijk nijdig. De verwijten die hij Pedro vooral het nichtje naar het hoofd laat slingeren zijn, indien men het kader waarin dat gebeurt als een louter literair werkstuk blijft beschouwen, ongemotiveerd, in elk geval niet functioneel.

Komrij verlaat herhaaldelijk het standpunt van de neutrale verteller dat hij in het begin van het verhaal heeft ingenomen. Hij lijkt meegesleurd door zijn reële ressentimenten. Komrij laat op nog andere plaatsen de romanfictie varen. Sommige detailkwesties leest men als rechtvaardigingen. Voorbeeld: ‘Het schotelvormige gevaarte had hij, zonder daar padre Rodrigo iets van te zeggen, teruggezet op de meidenkamer.’ De lezer vermoedt dat de straalkachel, die maar in zeer geringe mate bijdraagt tot de afwikkeling van de intrige, in het werkelijke conflict een van de struikelblokken was en dat Komrij, nu hij voor zichzelf daartoe de gelegenheid geschapen heeft, meteen ook deze zaak van ondergeschikt belang rechtzet. 

Bijzonder irritant zijn de post factum geuite kritieken. Wanneer de ruzie een hoogtepunt bereikt heeft, overweegt Pedro: ‘Ik verbaas me er niet over dat padre Rodrigo zo weinig geliefd is in het dorp. Ik raakte daar het eerst van doordrongen toen hij voor de viering van zijn gouden jubileum zijn gasten van heinde en ver moest optrommelen...’ Op het ogenblik van dat jubileum was het conflict met de pastoor zo vers dat er van diens weinig geliefd zijn nog geen sprake was.

Pedro – eerst in de derde, daarna in de eerste persoon ten tonele gevoerd – raakt steeds meer verstrikt in de door padre Rodrigo Pinto gespannen netten. In het dorp ontstaan rond de figuur van de pastoor en de steedse jongeling twee partijen. 

Over de bergen geeft één versie van één partij. Dat het andere kamp een eigen waarheid heeft, wordt ook in het boek niet verhuld: ‘...op al die vragen zijn, toen ze beantwoordbaar bleken, twee antwoorden mogelijk geweest en elk van die antwoorden was tenminste één keer de enige juiste.’ Hans Goedkoop heeft in het hierboven al geciteerde artikel beide waarheden objectief naast elkaar geplaatst. De versie van de andere partij valt gemakkelijk te achterhalen. Komrij heeft zijn personages naar bestaande individuen gemodelleerd. Die spreken weliswaar geen Nederlands maar zijn niettemin goed op de hoogte van senhor doutor Gerrits boek. Het leidt bij de medestanders van padre Fernando Augusto Lopes – zo heet Rodrigo Pinto in werkelijkheid – niet bepaald tot vreugdetaferelen! Hun waarheid klinkt ontluisterend: Komrij is volgens hen te ver gegaan. Hij verwaarloosde stukje bij beetje de regel die hij zichzelf in het begin nog oplegde: ‘als je in een land bent, heb je de plicht deel te nemen aan de gewoonten en de rituelen van dat land’. Hij vergat de discretie ten aanzien van het huis. Komrij wordt expansiezucht aangewreven. Hij zou zijn homoseksualiteit te openlijk beleden hebben. Hij zou in het solar nachtelijke bacchanalen hebben aangericht... 

Het zuiderse temperament en de verhitting van de gemoederen ten spijt: hier was duidelijk iets aan de hand. De werkelijkheid was alvast genuanceerder dan Komrij ze voorstelt; zijn romanversie wordt opeens een versie

Over de bergen gaat over méér dan een machtsstrijd tussen twee kandidaat-bezitters. Het gaat over een botsing tussen culturen. Komrij is erin geslaagd de tegenstelling tussen het platteland, met zijn onbuigzame, eeuwige wetten, en de ‘voortvarende, nieuwe geest’ die de grootstad tot een richtingloze chaos maakt, tot leven te wekken. Maar het overigens goed geschreven en evenwichtig geconstrueerde boek – van iemand als Komrij verwacht je niets minder – blijft lapidair en dogmatisch. Het mist de derde factor die het polaire schema had kunnen uitdiepen. 

Toch intrigeert Over de bergen omdat het verwijst naar wat buiten de literatuur ligt, en wellicht ook buiten de bedoeling van de auteur. De lezer wordt getuige van de confrontatie tussen een erudiete en gevoelige Noord-Nederlander en het argwanende, stagnerende Portugal. Déze botsing van culturen kent, ook in het fictionele verlengstuk, alleen maar verliezers. 


Deze tekst verscheen in het septembernummer 1991 van Kunst & Cultuur, het inmiddels ter ziele gegane tijdschrift van wat toen nog het Paleis voor Schone Kunsten heette, nu Bozar.