Met Wit (White (2019); vertaling Robbert-Jan
Henkes) heb je een bijzonder actueel boek in handen, geschreven door een auteur
die de controverse niet schuwt. Dat bleek eerder al ten overvloede met onder
meer zijn debuut Less than Zero (1985)
en het alom bekende American Psycho (1991).
Ellis toont omstandig aan hoe visionair die roman was. In dit essay, waarin het
vooral over politiek, media en cultuur gaat, maakt Ellis, geboren 7 maart 1964,
ook een voorlopige balans op van een succesrijk maar toch ook in allerlei
liquides en substanties gedrenkt schrijversbestaan, dat zich blijkbaar de
jongste jaren vooral leek toe te spitsen op markante provocaties op Twitter.
Het autobiografische deel van Wit vind ik het minst interessante. Toch zeker voor wie Ellis niet
op de voet volgt noch weet heeft van de interne keuken van de Amerikaanse culturele
scene en showbizz. Ellis heeft het nogal uitvoerig over zijn projecten en de
afgeleide producten daarvan, bijvoorbeeld de musical die van American Psycho werd gemaakt; over de
moeilijkheden die zich daarbij voordoen; over de provocerende en vaak – volgens
hem – misbegrepen tweets die hij de wereld in stuurt en die hij nu meent te
moeten uitleggen, waarvoor hij helaas meer dan 144 woorden nodig heeft; over
zijn escapades in de literaire jetset van Los Angeles en New York. Het leest
allemaal vlot weg, Ellis kán vertellen, maar als je daar niet echt iets te
zoeken hebt of maar weinig voeling hebt met ‘typisch Amerikaanse’ toestanden en
de strapatsen van de plaatselijke, soms zeer tijdelijke, celebrities, mis je niets essentieels als je deze bladzijden diagonaal
entameert. Aan de passages over allerlei gendernuances en seksuele oriëntaties
zullen sommigen allicht wel iets hebben. Ook de uitgebreide besprekingen van films
vond ik niet de interessantste brokken, maar dan vooral omdat ik de meeste films
die Ellis aan bod laat komen niet heb gezien. Het storendste bij dit alles is
dat Ellis zichzelf wel heel erg belangrijk lijkt te vinden.
Wel bijzonder interessant zijn de wat ik gemakshalve maar
de algemeen-cultuurkritische beschouwingen zal noemen.
Ook voor Ellis is nine-eleven
een keerpunt. Hij beschrijft hoe hij op het moment van de aanslagen net bij
zijn arts was voor een check nadat zijn losbandige levensstijl hem al een
eerste waarschuwingske had opgeleverd. Samen met de torens stort het
Amerikaanse ‘Imperium’ in, en samen met dat ‘Imperium’ de hele waardenset die
decennialang het politieke en culturele klimaat had gedomineerd. Het geloof in technologie
en vooruitgang, in de Amerikaanse superioriteit, in een eenduidige,
communiceerbare waarheid. Ellis beschrijft wat hij voelde onmiddellijk na de
Aanslagen: ‘een echte en onbeheersbare angst, een soort allesbevriezende beklemming
dat alles kon gebeuren, alles geoorloofd was (…) Dit is de wereld waarin we nu leven, bleef een stem me vanbinnen
toebijten terwijl ik terugliep naar mijn appartement.’ (224-225)
Kort gezegd komt dat nieuwe klimaat hierop neer: de
vrijheid, onder andere die van meningsuiting, krijgt het erg zwaar te verduren
door toedoen van de inflatie van meninkjes en de polariserende werking op de
sociale media. ‘Een toenemend probleem in onze samenleving is het onvermogen
van mensen om tegelijkertijd twee tegenovergestelde gedachten in hun hoofd te
hebben, waardoor “kritiek” op iemand bijna stelselmatig op het conto wordt
geschreven van elitisme, jaloezie of superioriteitsgevoel.’ (197) Dit maakt
uiteraard elke discussie, en dus ook elke vooruitgang in de ideeën, onmogelijk.
Tijdens het Imperium was er nog discussie mogelijk; afwijkende meningen werden
nog niet afgestraft met het opspelden van een trollenstatus of met
‘ontvriending’.
Volgens Ellis is de politieke correctheid die door links
aan alles en iedereen wordt opgelegd stilaan een ondraaglijke vorm van
onverdraagzaamheid. Hij heeft het in dat verband over ‘de epidemie van morele
superioriteit’ (166) en hij hekelt de hysterische afschuw voor de nieuwe
president en het misbruik dat linkse coryfeeën van hun podia maken om deze
afschuw te ventileren. Wie, zoals Ellis of bijvoorbeeld ook Kanye West, wiens case Ellis omstandig toelicht, hiertegen
in opstand komt of er zich niets van aantrekt, riskeert niets minder dan
excommunicatie uit de elite en culturele Kaltstellung.
Ellis heeft het uitgebreid over de digitalisering en de sociale
media, twee belangrijke fenomenen van het post-Imperium. De sociale media sorteren
net het omgekeerde van de belofte die ze in zich leken te houden: de
valorisering van het individu. Niet dus. De ‘eigenlijke bedoeling’ is: ‘het
individu uitschakelen’. Als iedereen over alles een mening heeft, doet geen
enkele mening er nog toe. Door de democratisering – via de digitalisering – van
de creativiteit, is alles betekenisloos geworden. De zinverhogende werking van
de investering in cultuurgoederen is verdwenen; alles is instant beschikbaar en
daardoor heerst er een ‘uiteindelijke conformiteit’ (123). Op sociaal-cultureel
vlak is inclusivisme de norm: alle verschillen worden weggemasseerd en iedereen
moet zich onderwerpen aan de regels. Ellis omschrijft dan ook ‘onze cultuur’
als: ‘het toenemende onvermogen om gezichtspunten te aanvaarden die verschillen
van de “moreel superieure” gevestigde orde’ (141). Op die manier wordt kunst,
per definitie grensverleggend, zo goed als onmogelijk. Want hoe zou kunst nog
mogelijk zijn in ‘een zelfcensurerende samenleving waarin iedereen op z’n tenen
loopt om maar geen aanstoot te geven aan iedere groep die zich gekrenkt kan
voelen door een andere mening, waar andermans angsten en onzekerheden en
onwetendheid op voorhand creatieve voortreffelijkheid uitsluiten’? (229) Dit
leidt tot ‘de verfletsing, de vertrutting van onze samenleving’ (135).
Speciale aandacht heeft Ellis voor de generatie die de
zijne heeft opgevolgd, de zogenaamde millennials. De kinderen van de
babyboomers overcompenseren het gebrek aan aandacht die zij van hun ouders
hebben gekregen door hun eigen kinderen te pamperen. Ellis windt geen doekjes
rond ‘Generatie Watje’: ‘Naar mijn mening is het leven van nature hard, in
verschillende mate een strijd voor iedereen, waarbij bijtende humor en
weerstand bieden tegen ’s levens inherente absurditeiten, breken met gebruiken,
je misdragen en prikken in alle taboes het eerlijkste pad is om in het leven te
volgen.’ (122) Het helpt in elk geval niet je van alles en nog wat het
slachtoffer te voelen, zoals tegenwoordig de norm is.
Al bij al bevat dit boek heel wat prikkelende ideeën. Je
hoeft ze niet allemaal te onderschrijven om ze toch interessant te vinden. Precies
die houding is overigens wat Ellis aanprijst: ook open staan voor afwijkende
meningen, empathie met de andersdenkende, niet meteen iemand afschieten omdat
hij of zij over iets iets anders denkt. Ellis, die zegt het linkse kamp te
hebben verlaten, hekelt de linkse arrogantie en vooral het ontbreken van een
constructief debat. Wie vertrouwd is met de gang van zaken op Facebook of
Twitter zal veel van wat hij stelt herkennen.