fragment uit Het maaiveld
Toen ik negentien was, kwam ik in het bezit van een houten kist. Hoe dat gebeurde en waar die kist vandaan kwam, weet ik niet meer. Er zat een hangslot op en ik gebruikte hem om mijn persoonlijke papieren in te bewaren, dingen waarvan ik liever had dat een ander ze niet onder ogen kreeg. Daar waren dus die eerste gedichten bij. Alsook dagboeken, foto’s, brieven en andere documenten. Die kist werd meer en meer mijn archief, de verzameling relicten van een zich steeds verder terugtrekkend verleden. Heel vaak opende ik de kist niet. Meestal deed ik dat enkel om er iets bij te stoppen – en dan keek ik zelden naar wat er al in zat. Het gevolg was dat de inhoud steeds vreemder werd en op een bepaalde manier ook gevaarlijker omdat ik wist dat niet elk document dat ik bewaarde even vrolijk was. Het kwam mij voor dat dingen die ik vergeten was, door te worden opgerakeld, vanuit het verleden opnieuw een schaduw op mijn heden zouden kunnen werpen en dus liet ik alles liever zitten waar het zat. Het gevolg was dat de kist een soort van dreiging begon uit te stralen. ‘Heeft niet iedereen een koffer die hij liefst van al ongeopend laat?’(*) Toch beschouwde ik de kist als een dierbaar en noodzakelijk bezit. Als een extern geheugen bewaarde hij de kern van mijn identiteit en ik had het gevoel dat zijn inhoud mij ooit van pas zou komen.
Uiteraard sleepte ik de houten kist overal achter me aan, naar alle adressen waar ik intussen mijn matten heb uitgerold – en dat zijn er nogal wat. Ik zette de kist telkens neer op een onopvallende plaats, zodat de nieuwsgierigheid van huisgenoten en passanten niet werd gewekt. Ik opende de kist steeds minder vaak, en op den duur bijna nooit meer. Uiteindelijk raakte ik zelfs de sleutel van het hangslot kwijt en bleef hij dicht. Ooit zou ik dat archief moeten openbreken als ik het nog zou willen raadplegen.
Onlangs, na vele jaren, heb ik de kist dan toch opengemaakt. Hij stond in de kelder van het appartementsgebouw waar ik nu woon. Het was niet slim van me om de houten kist daar te bewaren want enkele jaren geleden liep de kelder gedeeltelijk onder water en stond ook mijn kist in het sop. De inhoud, zo bleek nadat ik het slot had opengewrikt, was drijfnat. Of toch alles wat zich onderaan in de kist had bevonden. Dan had ik overal, op meer dan tien adressen, die kist achter me aan gesleept en altijd alles goed bewaard...
De bladzijden in de schriften klitten aan elkaar, foto’s bleken hopeloos beschadigd – ik heb nog niet eens de schade durven opmeten. Ik heb alles in een doos laten drogen. Allicht zal ik nog het een en ander aantreffen dat ik hier zal kunnen gebruiken. De rest gooi ik, alsnog, weg.
(*) Koen Peeters, De minzamen