woensdag 16 juli 2025

LVO 251

fragment uit Het maaiveld


Peter Lepoutre was een geheime fan van Godfried Bomans. Later zou het tot mij doordringen dat Peter – waarschijnlijk zonder zich daarvan bewust te zijn – diens absurdistische humor overnam, de geforceerd-archaïsche manier van spreken ook en ja, zelfs, met die oudmodische bril en de schuin weggekamde haarlok, het in de tweede helft van de jaren zeventig al ruimschoots gedateerd aandoende uiterlijk. Alleen de sigaretten en pijpen, die allicht Bomans’ vroegtijdige dood hebben veroorzaakt, ontbraken uiteraard. Een zo verregaande imitatie van de geadoreerde schrijver en studentikoze cynicus zou ten huize Lepoutre hoe dan ook, gesteld dat zij al aanstalten had gemaakt om zich te manifesteren, manu militari de kop zijn ingedrukt.

Zei ik dat Peter een geheime fan was? Jawel, en met recht en reden. Dat je graag Bomans las, daar pakte je niet mee uit. In feite werd in die tijd het lezen tout court al niet als een statusverhogende bezigheid aangezien: de sloop van de cultuur van geletterdheid en het daaraan verbonden prestige was al volop ingezet.

Peter Lepoutre opende voor mij de wereld van Bomans en daarmee ook de wondere wereld van het spelen met taal, de talloze mogelijkheden die het Nederlands in zich draagt, het pure taalplezier. Door Bomans te leren kennen, ontdekte ik dat het in het lezen om nog veel meer ging dan alleen maar om het zich laten inpalmen door intieme gevoelens of door een verhaal.

Peter en ik vatten ooit het plan op om elkaar in de badinerende sociëteitsstijl van Bomans meticuleus meanderende missives te sturen. Dat pientere plan kon nooit in een voldragen realiteit worden omgezet, allicht omdat ik in die tijd andere, minder voorgeschreven en kronkelende paden begon te bewandelen waarop rechtlijnige en rechtzinnige Peter mij niet zou vergezellen, gesteld dat ik dat al gewild zou hebben. Overigens denk ik niet dat ik toen wist wat een sociëteit was.

Nooit zag ik Peter Lepoutre na het afronden van onze middelbare studie terug. Zijn luimige Bomansimitaties bleken overigens in toenemende mate ongeschikt om aan te treden in een wereld die bitterder was dan de boeken die wij samen hadden verkend – er kwamen andere stemmen in de plaats. Noten kraken, Buitelingen, Pa Pinkelman en Tante Pollewop... ‘t Was me toch iets te vrijblijvend. Dat voortdurende niets ernstig nemen, het strookte niet met mijn ingebakken somberheid. Ik kon wel iets met Bomans’ woordspelerigheid, maar niet met zijn meligheid. En ik was nog te jong om de diepere zielen- en wereldpijn te ontwaren die beslist ook een ader was die Bomans onder de oppervlaktelaag van zijn geschriften had aangeboord, om hem meteen onder een metersdikke laag ironie te begraven.

S., die in De Panne opgroeide, vertelde me ooit dat de Haarlemmer, toen hij tegen het einde van zijn leven op het toppunt van zijn roem verkeerde, een roem die zo groot was dat hij zich vanuit de Randstad tot in de infiemste uithoeken van Vlaanderen uitstrekte, door een letterkundige kring werd uitgenodigd naar het laatste Belgische kuststadje voor de Franse grens. S.’s ouders waren in dat stadje nauw genoeg bij de organisatie van dit belangrijke evenement betrokken om te kunnen getuigen dat de heer Bomans beslist niet van kapsones gespeend was. Om niet te zeggen dat hij een volstrekt irritante en hautaine betweter was, die met popsterallure onmogelijke logistieke eisen stelde en in elk geval niet beantwoordde aan het jolige imago dat hij met zijn kolderieke teksten en televisieoptredens wist op te roepen en ook cultiveerde.