241219
GEBAREN
Onlangs had ik het toen ik in een film een man bij een graf zijn hoed zag afnemen. En vandaag overkomt het mij twee keer bij het bekijken van de film Living. Geen hoogvlieger, deze remake in de regie van Oliver Hermanus van Ikiru van Akira Kurosawa uit 1952, naar een scenario van Kazuo Ishiguro, die we kennen van het boek Remains of the Day, dat dan weer meesterlijk is verfilmd door James Ivory – maar dat doet er niet toe, al herken ik Ishiguro’s hand in de manier waarop hij, zowel in zijn roman als in het scenario van Living, de emoties laat openbloeien van onderkoeld en geremd naar passioneel.
Bij het bekijken van Living overkomt het mij dus twee keer: een krop in de keel en, ja, zelfs tranen in de ogen. En zoals bij de man die bij dat graf zijn hoed afneemt in die andere film, zo gaat het ook hier bij het zien van gebaren of gestes of gedragingen die je ritueel zou kunnen noemen, gebaren die een maatschappelijke dimensie hebben, een tekenwaarde, gebaren die een uiting van solidariteit, begrip, respect of troost zijn. Vooral voor dat laatste, troost, ben ik erg gevoelig, om niet te zeggen dat ik er sentimenteel bij word. In Living overkomt het mij wanneer de hoofdrolspeler, verdrietig omdat hij weet dat hij niet lang meer te leven heeft, een lied begint te zingen in een café en wanneer, helemaal op het eind, diezelfde man zijn hand heel even op de schouder van een verdrietige agent laat rusten.
Flip Kowlier zingt in zijn lied ‘Min moaten’ (Mijn vrienden):
'k
Moete mie soms wirn
Voe
nie sentimenteel te doen
Maar dan vraag ik me af, waarom moet je je ‘wirn’ (weren) om niet sentimenteel te zijn? Wat is daar mis mee? Akkoord, als het geforceerd is, of afgedwongen, als het er vingerdik op ligt en als het gevoel door kitsch wordt opgewekt, ja, dan is sentimentaliteit niet bepaald een hooggestemde gemoedsgesteldheid. Maar is het nodig elk sentiment onder een taboe weg te schoffelen? Wat is er mis met onze samenleving dat er voor dergelijke rituele, betekenisvolle, gemeenschapsvormende en troostende gebaren geen ruimte wordt gemaakt? Wij stellen niet meer de juiste handelingen op het juiste moment, wij zingen niet meer, wij raken elkaar nauwelijks nog aan.
Wij nemen onze hoed niet af wanneer de begrafenisstoet naar de begraafplaats rijdt. Nu ja, we dragen geen hoeden meer.
De reden waarom ik graag een hoed draag, zegt Thomas Mann ergens, is dat ik hem kan afnemen. Dat zijn we kwijt – en niet alleen omdat we geen hoeden meer dragen.