maandag 30 juli 2018

parallel 110


Ik stond voor het raam van een hotelkamer op de negentiende verdieping en had zojuist het symbool van de stad, de kostelijk glanzende mossel van het Operahuis, bekeken door mijn verrekijker, was vervolgend gezwenkt naar de felverlichte wolkenkrabbers, de glazen torens van banken, handelshuizen en verzekeringsmaatschappijen, waar de boogbrug op af leek te springen, over de baai heen – toen mij dit klimmende lichtje opviel.
 
Christoph Ransmayr, Atlas van een bange man, 208

ǁ

Veertien uur later arriveerden we in Sydney; ik herkende de beroemde brug en het operagebouw toen we boven de stad cirkelden.

Oliver Sacks, Onderweg, 277